ECLI:NL:GHAMS:2023:2516

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-003032-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging en belediging met afwijzing van noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor bedreiging en belediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 oktober 2021 in Amsterdam de aangever heeft bedreigd met de woorden 'ik ga je doodmaken' en de aangever heeft beledigd door in zijn richting te spugen. Het hof heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat de handelingen van de aangever plaatsvonden na het bewezenverklaarde gedrag van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, gelijk aan de straf die eerder door de politierechter was opgelegd. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003032-21
datum uitspraak: 29 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-286226-21 en 13-238358-19 (TUL), 13-057379-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een blikje bier, althans een hard voorwerp, in de richting van die [slachtoffer] te gooien en/of die [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 21 oktober 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] , in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door meermalen in het gezicht, in elk geval op het lichaam en/of in de richting van die [slachtoffer] te spugen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde onder 1 en 3 wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van de onder 1 tenlastegelegde bedreiging door het gooien van een voorwerp. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij onder verwijzing naar de camerabeelden, kort samengevat, aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. De aangever, werkzaam als beveiliger van de [winkel], heeft de verdachte zonder enige aanleiding hardhandig geduwd en mishandeld. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft gespuugd om de aangever af te weren en zich tegen het geweld van de aangever te verdedigen. Hij ontkent de aangever te hebben bedreigd.
Subsidiair heeft de raadsman namens de verdachte een beroep gedaan op noodweerexces, omdat de verdachte handelde uit hevige emotie ten gevolge van het handelen van de aangever.
Deze verweren zullen worden besproken bij de strafbaarheid van de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof acht op grond van de aangifte en de verklaring van de getuige [getuige] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht met de woorden ‘Ik ga je doodmaken’. Met de advocaat-generaal acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 21 oktober 2021 ook schuldig heeft gemaakt aan bedreiging door middel van het gooien van ‘een blikje bier, althans een hard voorwerp’. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, en na het bekijken van de camerabeelden, heeft het hof dit niet kunnen vaststellen.
De verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Door de aangever is tevens aangifte gedaan van belediging. De aangever verklaart dat een man (de verdachte), die hij via de roltrap in het winkelpand zag binnenkomen, zijn aandacht trok. Hij sprak de verdachte gezien zijn afwijkende gedrag aan en wilde hem wegsturen. Hierop ontstond een discussie, waarbij de verdachte de aangever heeft bedreigd. De verdachte liep in eerste instantie weg, richting de roltrap, maar draaide zich ineens om en maakte een spugende beweging. De verdachte liep toen weer een stap weg en draaide na deze stap weer in de richting van de aangever en spuugde nogmaals - dit keer in zijn richting. De verdachte maakte hierna nog een gooiende beweging. De aangever is vervolgens op de verdachte afgestapt en heeft hem een duw gegeven, om hem naar de grond te werken. De verdachte viel hierbij achterover op de roltrap en maakte toen hij weer opstond wederom een spugende beweging in de richting van aangever.
Van het incident waren camerabeelden beschikbaar. Het hof heeft de beelden ter terechtzitting in hoger beroep bekeken. De ter terechtzitting bekeken beelden geven het hof geen aanleiding om aan de juistheid van de inhoud van de aangifte te twijfelen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, en na het bekijken van de camerabeelden, stelt het hof vast dat de aangever de verdachte op 21 oktober 2021 zag lopen, dat hij hem vanwege diens afwijkende gedrag aansprak en verzocht weg te gaan, dat vervolgens tussen de aangever en de verdachte een woordenwisseling plaatsvond waarbij de verdachte weigerde om ondanks herhaald en dringend verzoek daartoe weg te gaan , en dat de verdachte -voorafgaand aan de duw door de aangever- tot twee keer toe in de richting van de aangever heeft gespuugd.
Het hof acht de onder 3 tenlastegelegde belediging daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 oktober 2021 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gerichtdoor die [slachtoffer] meermalen dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je doodmaken";
3.
hij op 21 oktober 2021 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door meermalen in de richting van die [slachtoffer] te spugen.
Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte - in het geval van een bewezenverklaring - moet worden vrijgesproken, omdat hij uit noodweer(exces) handelde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van noodzakelijke verdediging tegen een
onmiddellijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, of – onder omstandigheden – een dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding.
Zoals hiervoor is overwogen komt het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen tot het oordeel dat de handelingen van de aangever, die volgens de verdediging de noodweersituatie zouden hebben opgeleverd, plaatsvonden ná het bewezenverklaarde gedrag van de verdachte. De andersluidende lezing van de verdachte – en daarmee de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer – is dus niet aannemelijk geworden, zodat het beroep op noodweer(exces) reeds daarom wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien het hof tot een bewezenverklaring komt – de in eerste aanleg opgelegde straf onevenredig is gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn Justitiële Documentatie, alsmede de door de verdachte gestelde gang van zaken op 21 oktober 2021.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een beroepsbeveiliger. De verdachte heeft daarmee het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid bezorgd. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, toen hem de toegang werd geweigerd, zich niet heeft weten te beheersen en niet op een minder vergaande wijze dan door middel van bedreiging aan het slachtoffer duidelijk heeft gemaakt dat hij anders behandeld wenste te worden.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging. Daarmee heeft hij het slachtoffer in zijn eer en goede naam aangetast. Door richting het slachtoffer te spugen heeft hij bovendien een voor hem zeer onsmakelijke en onhygiënische situatie geschapen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 augustus 2023 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte. Evenals de politierechter maakt het hof zich zorgen over het delictpatroon en het daaruit sprekende gebrek aan zelfbeheersing van de verdachte. Het hof heeft daarnaast acht geslagen op het in eerste aanleg over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport. Hieruit volgt dat de verdachte problemen heeft op diverse leefgebieden. Het hof houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de omstandigheid dat de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat eerdere pogingen van de reclassering om de verdachte hulp te bieden tevergeefs zijn geweest. Een taakstraf of een geldboete zijn naar het oordeel van het hof geen passende sancties.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof, mede gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat de verdachte eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld vanwege soortgelijke delicten, geen aanleiding te komen tot een andere strafmodaliteit dan de politierechter. Het hof onderkent dat de verdachte op hardhandige wijze de winkel uit is gezet, maar verbindt hier geen gevolgen aan voor de op te leggen straf.
Gelet op de recidive van de verdachte, kan naar het oordeel van het hof slechts worden volstaan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
drie weken, zoals opgelegd door de politierechter, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 57, 63, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging 13-238358-19

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 november 2019 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Het hof acht tenuitvoerlegging niet opportuun mede gelet op de aard van de voorwaardelijke straf in ogenschouw genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte op dit moment.

Vordering tenuitvoerlegging 13-057379-19

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 april 2019, parketnummer 13-057379-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week niet-ontvankelijk verklaren, nu ter terechtzitting is gebleken dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds geheel ten uitvoer is gelegd in de strafzaak met parketnummer 13-088221-22.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af de vordering van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 26 oktober 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 november 2019, parketnummer 13-238358-19, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-057379-19.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R. Kuiper en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 september 2023.
Mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.