ECLI:NL:GHAMS:2023:2515

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-000159-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling en veroordeling voor openlijke geweldpleging met oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1988, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 december 2021 te Amsterdam, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, [benadeelde]. De tenlastelegging omvatte onder andere het bij de keel pakken en het geven van klappen in het gezicht. Het hof heeft geoordeeld dat de poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de openlijke geweldpleging wel bewezen was. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, maar veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd met de benadeelde partij. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de immateriële schade heeft vastgesteld op €750,00. De proceskosten zijn vastgesteld op €1.350,36. Het hof heeft de straf en maatregel bepaald op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000159-23
datum uitspraak: 29 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-117487-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1988,
BRP-adres: [adres 1] ,
door verdachte opgegeven verblijfadres: [adres 2] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 december 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] :
-bij de keel heeft/hebben gepakt en/of
-meerdere klappen in het gezicht heeft/hebben gegeven en/of
-tegen het hoofd en/of (boven)lichaam heeft/hebben geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair
hij op of omstreeks 20 december 2021 te Amsterdam openlijk, te weten aan de Burg de Vlugtlaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door hem:
- bij de keel te pakken en/of
- meerdere klappen in het gezicht te geven en/of
- tegen het hoofd en/of (boven)lichaam te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Vrijspraak primair tenlastegelegde

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling in vereniging niet bewezen kan worden verklaard, maar de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging wel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de tenlastegelegde gedragingen geen poging tot zware mishandeling kunnen opleveren, nu niet is vastgesteld dat tegen het hoofd van de aangever is geschopt. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich -met verwijzing naar het arrest van de medeverdachte- gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Met de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 20 december 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [benadeelde] . Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, en na het bekijken van de beelden, kan het hof niet vaststellen dat de wijze waarop en de kracht waarmee de geweldshandelingen zijn verricht zodanig zijn geweest dat deze een poging tot zware mishandeling opleveren. Weliswaar zijn op de camerabeelden trappende bewegingen in de buurt van het hoofd van de aangever waar te nemen, maar niet is te zien dat de aangever daadwerkelijk (en meermalen) met geschoeide voet tegen zijn hoofd is geraakt, zoals de aangever heeft verklaard. Ook overigens zijn de geweldshandelingen van de verdachte en de medeverdachte, te weten het kortstondig bij de keel vastpakken en meerdere klappen in het gezicht geven, onvoldoende, ook bezien in samenhang met de ernst van het geconstateerde letsel, om aan te nemen dat de verdachte en zijn medeverdachte (voorwaardelijk) opzet hebben gehad om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging wel wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 december 2021 te Amsterdam openlijk, te weten aan de Burg de Vlugtlaan op de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde] , door hem:
- bij de keel te pakken en
- klappen in het gezicht te geven en
- tegen het bovenlichaam te schoppen.
Hetgeen onder subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, waarvan 5 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod met de aangever voor de duur van 2 jaren opgelegd. De politierechter heeft voorts bevolen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod met aangever als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan het voorwaardelijk deel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het hof in het kader van de strafoplegging verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is
first offenderen gelet op het tijdsverloop en de eventuele gevolgen voor zijn baan bij de oplegging van een gevangenisstraf, is de oplegging van een gevangenisstraf niet (langer) opportuun. De verdediging refereert zich ten aanzien van de hoogte van een eventueel op te leggen taakstraf aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer op laffe wijze aangevallen en hem bij de keel gepakt, meerdere klappen tegen het gezicht gegeven en hem tegen zijn bovenlichaam geschopt toen hij op de grond lag. Het slachtoffer is hierdoor pijn en letsel toegebracht. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast veroorzaakt dergelijk geweld, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, waaronder in het bijzonder bij de personen die van het incident getuige zijn.
Nu het hof tot bewezenverklaring van een minder ernstig feit komt, dan door de politierechter in eerste aanleg is bewezenverklaard, komt het hof tot een andere strafmodaliteit dan in eerste aanleg is opgelegd. Het hof heeft daarbij gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en waarbij sprake is van gering letsel. Naar het oordeel van het hof is gelet op de aard en ernst van het feit oplegging van een taakstraf op zijn plaats. Het hof zal een deel van de straf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof acht het aangewezen om aan het voorwaardelijk strafdeel als bijzondere voorwaarde een contactverbod met de aangever op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan immateriële schade. Voorts is een bedrag van
€ 1.350,
65aan proceskosten gevorderd, dat ziet op de kosten van rechtsbijstand. Ter onderbouwing van deze vordering is een factuur bijgevoegd van € 1.350,
36. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de proceskosten.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals uit het voorgaande volgt staat naar het oordeel van het hof vast dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging heeft begaan. Aldus hebben hij en zijn medeverdachte onrechtmatig jegens de benadeelde partij gehandeld. Zij zijn dan ook naar burgerlijk recht (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is geweest.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) naar maatstaven van billijkheid vast op € 750,00. Daarbij is rekening gehouden met de aard en ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, alsmede de vergoedingen die in soortgelijke zaken aan schadevergoeding door rechters zijn toegekend. De verdachte is, samen met de medeverdachte tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente zal worden toegewezen.
Hetgeen ter compensatie van immateriële schade méér is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
Het hof zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Proceskosten
Vaststaat dat de benadeelde partij de gefactureerde kosten heeft gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand. Deze worden als gevorderde proceskosten aangemerkt. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het slachtoffer in aanmerking komt voor een toegevoegde advocaat via de Raad voor Rechtsbijstand en dat het daarom op de weg van de benadeelde partij had gelegen om -gelet op zijn schadebeperkingsplicht- van deze vorm van gefinancierde rechtsbijstand gebruik te maken. De gemaakte advocaatkosten zijn derhalve niet noodzakelijk. De verdediging verzoekt het hof om die reden primair om de proceskosten af te wijzen en subsidiair om de proceskosten te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
De enkele omstandigheid dat een benadeelde partij in aanmerking komt voor een toegevoegde advocaat betekent niet dat zij steeds zelf de kosten zal moeten dragen indien zij zich op andere wijze van rechtsbijstand voorziet, of dat dan steeds een matiging van de gemaakte kosten passend is. In dit geval zijn de gevorderde proceskosten door de benadeelde partij gemaakt en zijn dit naar het oordeel van het hof redelijke kosten. Het hof zal overeenkomstig het verzoek van de benadeelde partij beslissen en de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij begroten op € 1.350,36.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd onthoudt van het leggen van -direct of indirect- contact met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 1975.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.350,36 (duizend driehonderdvijftig euro en zesendertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 december 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R. Kuiper en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 september 2023.
Mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.