ECLI:NL:GHAMS:2023:2513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-002490-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van etenswaren met verwerping van het verweer omtrent de wegnemingshandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van diefstal van etenswaren, waaronder een pizza en een bucket met kip, die aan een winkel/pizzeria-keten toebehoorden. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een wegnemingshandeling, omdat de aangeefster de etenswaren zelf aan de verdachte had overhandigd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte zich feitelijke heerschappij over de etenswaren had verschaft, wat voldeed aan de definitie van wegneming volgens artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof oordeelde dat de verdachte handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening en dat de diefstal bewezen was.

De verdachte was eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke delicten, wat het hof meebracht in de overwegingen voor de strafoplegging. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. Het hof bevestigde deze straf, waarbij het de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging nam. De verdachte had financiële schade en overlast veroorzaakt voor de betrokkenen, en het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en is op 29 september 2023 openbaar gemaakt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002490-21
datum uitspraak: 29 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 augustus 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-216189-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1985,
adres: [adres 1]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad etenswaren (één pizza en/of één "bucket" met kip), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de winkel/pizzeria-keten [winkel], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsvoering hanteert.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep bevestigt.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat geen sprake is van diefstal omdat de wegnemingshandeling ontbreekt. Het goed is door de aangeefster, werkzaam bij [winkel], zelf aan de verdachte overhandigd. Het enkele feit dat de verdachte hier vervolgens mee is weggelopen, maakt niet dat sprake is van een wegnemingshandeling, aldus – zakelijk weergegeven – de raadsman van de verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van diefstal van een aan een ander toebehorend goed als bedoeld in art. 310 Wetboek van Strafrecht (Sr) is onder meer vereist dat de dader zich de feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard.
Vaststaat dat de verdachte, [verdachte], een door een andere [verdachte] bestelde en betaalde pizza en bucket met kip, die klaarlagen om aan deze laatste te worden overhandigd, door de medewerkster van de [winkel] (aangeefster) aan hemzelf heeft laten overhandigen. De verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij dit eten ook niet had besteld. De verdachte kreeg de klaarliggende etenswaren overhandigd nadat hij op het bestelscherm de bestelling met de naam [verdachte] zag en de naam [verdachte] noemde, waarna hij met de etenswaren wegliep, uit de koeling nog een product pakte (dat later een blikje Fernandes bleek te zijn) en de etenswaren buiten (in ieder geval gedeeltelijk) heeft opgegeten. Aldus heeft de verdachte zich zodanige feitelijke heerschappij over de bedoelde etenswaren verschaft dat sprake is van wegneming in de zin van art. 310 Sr. Dat daarvoor de medewerking van de aangeefster nodig was, doet er niet aan af dat sprake is van wegneming.
Overigens leidt het hof uit het voorgaande ook af dat de verdachte handelde met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening.
De feitelijke gang van zaken die uit de bewijsmiddelen blijkt, levert naar het oordeel van het hof in dit geval daarom een diefstal op.

Bewijsmiddelen

1.
Een proces-verbaal van aangifte van 10 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 3-4).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 augustus 2021 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[naam]:
Op dinsdag 10 augustus 2021 kwam een bestelling binnen [het hof begrijpt: bij [winkel], gelegen aan de [adres 2]]. De bestelling was online al betaald middels Ideal. Ongeveer 10 minuten na de bestelling kwam een Engelssprekende meneer met een oranje shirt de zaak ingelopen. Ik zag dat de man naar het tv scherm wees [het hof begrijpt: het scherm waarop de geplaatste bestellingen staan vermeld onder de naam van degene die de bestelling heeft gedaan], en zei ‘[verdachte] me’. De pizza en kip waren klaar en ik vroeg nogmaals zijn naam, de man bevestigde dit. Ongeveer twee minuten nadat de man de zaak had verlaten kwam er een andere man de zaak ingelopen. De man vroeg naar zijn bestelling en zei dat hij ‘[verdachte]’ heette. De bestelling was meegegeven aan de man met het oranje shirt. Ik zag dat de man een betaalbewijs liet zien op zijn telefoon. Hierdoor wist ik zeker dat het zijn bestelling was.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 8-10).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op dinsdag 10 augustus 2021, kwamen wij, verbalisanten, ter plaatse bij de [adres 2]. Wij zagen voor de [winkel] een man staan welke een oranje t-shirt droeg met op zijn rug nummer 14. Wij zagen dat deze man een pizza punt in zijn handen had en daarvan at. Wij zagen dat hij naast een bankje stond. Wij zagen dat er op het bankje een pizzadoos, een bucket met daarin kip en een blikje Fernandes stond.
Deze man bleek later te zijn genaamd:
*** [verdachte] ***
Geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] te [geboorteland]
Zonder vaste woon- of verblijfplaats
Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat er een man uit de [winkel] vandaan kwam lopen. De [winkel] is gelegen aan de [adres 2]. Ik hoorde de man in de Engelse taal tegen mij het volgende verklaren: ‘’Die man in het oranje t-shirt heeft mijn eten meegenomen. Ik heb daarvoor betaald. Hij heeft daarvoor niet betaald’’. Deze man bleek later te zijn genaamd:
***[verdachte] ***
Ik liep naar [verdachte] toe welke weer de [winkel] in liep. Ik zag dat er een medewerkster van de [winkel] achter de balie stond. Zij bleek later te zijn genaamd:
*** [naam] ***
Ik, verbalisant [verbalisant 2], hoorde [naam] het volgende verklaren: ‘Die man in het oranje voetbal t-shirt kwam de [winkel] binnenlopen. Hij zei tegen mij dat hij [verdachte] heette. Ik had een bestelling online ontvangen van een [verdachte]. Deze bestelling was al betaald. Ik heb de bestelling meegegeven aan deze man in het oranje t-shirt. Enkele minuten later kwam er een andere man binnenlopen welke aangaf dat hij een bestelling online had geplaatst en dat hij deze kwam ophalen. Hij liet mij de factuur zien dat hij had betaald. Ik zei tegen de man dat deze bestelling al was opgehaald door iemand. Het ging om de bestelling welke al was opgehaald door de man in het
oranje t-shirt.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 16-21)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op donderdag 12 augustus 2021, omstreeks 09:30 uur, was ik verbalisant met
recherchewerkzaamheden belast voor de Basisteamrecherche Zaanstad van Politie eenheid Noord-Holland. In verband met een diefstal van etenswaren bij keten [winkel] heb ik de aangeleverde camerabeelden bekeken. Ik zie dat op het beeldscherm 4 camerapunten te zien zijn dit betreffen:
- in/uitgang
- doorloop
- toonbank
- keuken/ achter
Ik zie dat er een man gekleed in een oranje shirt en donkere lange broek de ingang van [winkel]
binnen komt lopen. Ik zie dat de man een oranje t-shirt draagt met op de achterzijde nummer
veertien (14) in het zwart. Ik zie op het scherm weergegeven 08-10-2021 Tue 20:39.47.
Ik zie dat de man bij de toonbank staat. Ik zie dat de man in gesprek is met een persoon die zich achter/ in de keuken bevind. Ik zie dat door een medewerker van [winkel] die zich achter bevindt een pizza doos en een bucket aan de man in het oranje shirt wordt overhandigd. Ik zie dat de man in het oranje shirt de pizzadoos en de bucket aanneemt en wegloopt richting een koelkast die in de doorloop staat. Ik zie dat de man een product uit de koelkast haalt en deze op de pizzadoos zet en met de goederen in zijn handen [winkel] via de in/ uitgang verlaat.
4.
Een proces-verbaal van verhoor van 11 augustus 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina’s 32-35)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 augustus 2021, tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
verdachte:
Ik liep de [winkel] in. Ik had niet besteld.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 augustus 2021 te Zaandam, gemeente Zaanstad etenswaren (één pizza en één "bucket" met kip), die aan een ander toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof, in geval van een strafoplegging, verzocht om een straf op te leggen die de in eerste aanleg opgelegde straf niet overstijgt. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte thans niet meer in Nederland woont, maar in het buitenland verblijft.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van etenswaren. Dit heeft financiële schade en overlast met zich gebracht voor de direct betrokkenen. De verdachte heeft zich door deze te verwachten gevolgen niet laten weerhouden, maar kennelijk alleen oog gehad voor zijn eigen belang.
Gelet op het gegeven dat de verdachte – ook voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit – meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke delicten, kan naar het oordeel van het hof slechts worden volstaan met een
geheelonvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
twee weken, zoals opgelegd door de politierechter, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. M.J.A. Duker en mr. R. Kuiper in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 september 2023.
Mr. T. de Bont is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.