ECLI:NL:GHAMS:2023:2511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
200.328.641/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de beschikking inzake bewindvoering en verzoek tot ontslag van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van de rechthebbende, die in 2020 onder bewind is gesteld vanwege verkwisting en problematische schulden. De rechthebbende verzocht om opheffing van het bewind, stellende dat de noodzaak hiervoor niet meer bestaat. Het hof heeft echter geoordeeld dat, ondanks verbeteringen in haar financiële situatie, de rechthebbende nog niet voldoende zelfredzaam is om haar financiën zelfstandig te beheren. De rechthebbende heeft in het verleden problemen gehad met het beheren van haar budget en het aanvragen van extra leefgeld, wat heeft geleid tot zorgen over haar financiële inzicht. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd, omdat niet is gebleken dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat voortzetting daarvan niet zinvol is. Daarnaast heeft de rechthebbende subsidiair verzocht om ontslag van de huidige bewindvoerder, maar ook dit verzoek is afgewezen. Het hof concludeert dat de bewindvoerder zijn taken naar behoren uitvoert en dat er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag. De rechthebbende heeft wel een compensatie ontvangen voor de toeslagenaffaire, wat haar in staat stelt om haar schulden af te lossen en een zelfredzaamheidstraject te starten. Het hof moedigt de rechthebbende aan om in de toekomst opnieuw om opheffing van het bewind te verzoeken, indien zij kan aantonen dat zij in staat is haar financiën zelfstandig te beheren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.328.641/01
Zaak- / rekestnummer rechtbank: 10205184 EB VERZ 22-15199 (BM 28622)
beschikking van de meervoudige kamer van 24 oktober 2023 in de zaak van
[de rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. E. Tahitu te Amsterdam.
Verder zijn als belanghebbenden in deze zaak aangemerkt:
- [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1] );
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2] );
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3] );
- [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4] );
- Mando B.V. (hierna ook te noemen: de bewindvoerder).
Als informanten in deze zaak zijn aangemerkt:
- Buurtteam [plaats A] ;
- [X] (hierna te noemen: [X] ).

1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 20 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 16 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 20 maart 2023.
2.2
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de bewindvoerder van 4 juli 2023;
- een bericht van de rechthebbende van 21 augustus 2023, inhoudende het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 27 januari 2023.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 30 augustus 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] ;
- [X] .
De kinderen van de rechthebbende en het Buurtteam [plaats A] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
Na de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de rechthebbende, op verzoek van het hof, een bereidverklaring van [X] aan het hof toegezonden, bij bericht van 1 september 2023.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1970 te [plaats B] , Suriname. Zij is de moeder van:
- [kind 1] , geboren [in] 1988 te [plaats A] ;
- [kind 2] , geboren [in] 1992 te [plaats A] ;
- [kind 3] , geboren [in] 2000 te [plaats A] ;
- [kind 4] , geboren [in] 2002 te [plaats A] .
3.2
Bij beschikking van 6 mei 2020 heeft de kantonrechter - wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden - een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, met benoeming van Mando B.V. te Lelystad tot bewindvoerder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de rechthebbende om het bewind op te heffen, afgewezen.
4.2
De rechthebbende verzoekt primair (alsnog) het verzoek tot opheffing bewind toe te wijzen. Subsidiair verzoekt zij Mando B.V. te ontslaan als bewindvoerder en [X] te benoemen als opvolgend bewindvoerder.
4.3
De bewindvoerder verzoekt de verzoeken van de rechthebbende af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De standpunten
5.1
De rechthebbende stelt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat en voert daartoe het volgende aan. Zij is in staat haar vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. Er is zowel lichamelijk als geestelijk niets met haar aan de hand; zo heeft haar huisarts schriftelijk verklaard dat zij geen psychische of psychiatrische problemen heeft. Verder vraagt de rechthebbende aan de bewindvoerder niet zomaar om extra leefgeld, maar alleen voor noodzakelijke dingen zoals voor haar verjaardag of voor de aanschaf van een winterjas. Ten onrechte is de kantonrechter daaraan voorbij gegaan.
Haar inwonende zoon [kind 4] vormt geen probleem meer voor haar financiën. Zijn situatie is gewijzigd, hij staat niet meer op haar adres ingeschreven en hun onderlinge relatie is verbeterd. Hij heeft zijn studie afgerond en is op zoek naar een baan. Bovendien heeft hij van de herstelcommissie van de kinderopvangtoeslagaffaire (KOT) een bedrag ontvangen als schadevergoeding, zodat hij geen issue meer is in deze kwestie.
Bijna al haar vaste lasten worden automatisch geïncasseerd, dus daar hoeft zij zelf niets voor te doen. De rechthebbende meent dan ook dat zij zelf, eventueel met hulp van [X] , haar financiën kan beheren.
5.2
De bewindvoerder stelt dat de noodzaak voor het bewind nog bestaat omdat niet is gebleken dat de rechthebbende in staat is haar financiën in eigen beheer te nemen. De verzoeken van de rechthebbende om extra geld verlopen niet vlekkeloos, zo heeft zij in 2021 een laptop, gekocht met door de bewindvoerder overgemaakt extra geld, teruggebracht naar de winkel en het retourbedrag behouden. Dit is vaker voorgekomen. Ook heeft de rechthebbende zowel bij de bewindvoerder als bij het Buurtteam een verzoek gedaan om een bepaalde factuur te betalen, waardoor zij het bedrag dubbel ontving. Voorts heeft de rechthebbende lange tijd een negatief budgetplan gehad, waardoor zij met haar inkomen de vaste lasten niet kon betalen. Dat is nu niet meer het geval, zij houdt € 160,- per maand over. De bewindvoerder gaat daarom beoordelen of het weekbudget van € 50,- omhoog kan naar € 75,-. Verder heeft de bewindvoerder voor de rechthebbende steun van het Tijdelijk Noodfonds Energie aangevraagd en de rechthebbende heeft hier € 1.600,- van ontvangen. Een tweede aanvraag hiervoor is ingediend. Dit bedrag komt bovenop de tegemoetkoming vanuit het fonds van de gemeente van € 1.800,-. De rechthebbende heeft op dit moment nog een aantal schulden openstaan: een terugvordering van de Belastingdienst van € 463,- voor onterecht ontvangen huurtoeslag, een vordering van de kredietbank van ruim € 1.200,-, een achterstand bij Waternet van € 107,- en een schuld bij Webcasso, waarvan de hoogte onbekend is. Verder heeft de rechthebbende in 2022 een jaarafrekening van € 2.100,- moeten betalen.
5.3
[X] heeft ter zitting verklaard dat de rechthebbende in 2020 bij hem in de huishouding is komen werken en zij een goede band hebben opgebouwd. Hij adviseert de rechthebbende omtrent financiële zaken en zij laat één keer per week haar uitgaven aan hem zien. De rechthebbende geeft volgens [X] niet onnodig geld uit en zij is in staat haar eigen financiën te beheren. Wanneer het hof oordeelt dat het bewind nog steeds noodzakelijk is, is [X] bereid de bewindvoerder van de rechthebbende te worden.
De beoordeling
5.4
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve.
5.5
Het hof overweegt ten aanzien van het primaire verzoek van de rechthebbende als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat een eerder uitgesproken bewind in 2018 is opgeheven, waarna de maatregel op 6 mei 2020 opnieuw is ingesteld. De rechthebbende is slachtoffer in de toeslagenaffaire, waarvoor zij inmiddels een compensatie van € 30.000, - heeft ontvangen, die in beheer is bij de bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft zorgen geuit over het financiële inzicht van de rechthebbende, waarbij onder meer is gewezen op machtigingsverzoeken tot extra leefgeld, onjuiste besteding daarvan en structurele tekorten in haar budget, mede door de hoge energiekosten. Het lukte de rechthebbende niet haar inkomen doelmatig te besteden. De rechthebbende sprak regelmatig haar ongenoegen uit over het niet verkrijgen van extra geld en zij begreep vervolgens niet dat het binnen haar budget niet mogelijk was om extra geld te ontvangen. Tevens was sprake van een kwetsbare thuissituatie. Er bestonden zorgen omtrent de – tot voor kort inwonende – zoon, die voor onveiligheid zorgde en door wie de rechthebbende ook werd gekort op haar toeslagen van de Belastingdienst.
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de situatie van de rechthebbende inmiddels is verbeterd. Haar inkomsten en uitgaven zijn in evenwicht gebracht, haar energiekosten zijn gedaald en de situatie omtrent haar zoon is verbeterd. De financiële situatie van de rechthebbende is thans stabiel. Deze verbeterde situatie is echter (nog) pril. Gelet op haar voorgeschiedenis van problematische schulden en een eerdere snelle opheffing van het bewind, acht het hof een reële kans aanwezig dat de rechthebbende zonder gedwongen toezicht opnieuw de controle over haar financiën verliest. De rechthebbende zal eerst meer concreet moet laten zien dat zij structureel en langdurig in staat is – met hulp – haar inkomsten en uitgaven in evenwicht te houden alvorens zelfstandig beheer van financiën weer aan de orde kan zijn.
Concluderend is het hof van oordeel dat ondanks de verbeterde situatie van de rechthebbende niet is gebleken dat zij op dit moment voldoende zelfredzaam en zelfstandig genoeg is om haar financiën op de juiste wijze te beheren. Niet is gebleken dat de noodzaak voor bewind niet meer bestaat of dat voortzetting van het bewind niet zinvol is. Er wordt dan ook niet aan de criteria voor opheffing van het bewind op grond van artikel 1:449 lid 2 BW voldaan. Het hof wijst het primaire verzoek van de rechthebbende af en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.6
Subsidiair verzoekt de rechthebbende de huidige bewindvoerder te ontslaan en [X] als opvolgend bewindvoerder te benoemen.
Op grond van artikel 1:448 lid 1 onder e en lid 2 BW kan de bewindvoerder door de (kanton)rechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden.
5.7
De rechthebbende meent dat, indien zij onder bewind moet blijven, het voor haar gezondheid noodzakelijk dan wel wenselijk is dat een ander haar vermogensrechtelijke belangen behartigt, te weten [X] , door wie zij reeds enige tijd wordt bijgestaan. De relatie met de huidige bewindvoerder zorgt bij haar voor stress en frustratie, waar zij dagelijks onder lijdt. Ter zitting in hoger beroep heeft de rechthebbende verklaard dat het contact met de behandelend bewindvoerder op dit moment niet optimaal is, maar veel beter verloopt dan met de vorige behandelend bewindvoerder.
De bewindvoerder betwist dat de relatie met de rechthebbende verstoord of niet goed is.
5.8
Het hof overweegt als volgt. Het hof begrijpt het verzoek van de rechthebbende aldus dat zij gewichtige redenen aanvoert voor het ontslag van de bewindvoerder.
Het hof is echter van oordeel dat daar geen sprake van is. Voldoende is gebleken dat de bewindvoerder het bewind voor de rechthebbende naar behoren uitvoert. Zo is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de bewindvoerder op de hoogte is van de financiële situatie van de rechthebbende en haar de (financiële) begrenzing biedt die zij nodig heeft. Dat dit soms tot frustratie leidt bij de rechthebbende en tot spanning tussen de rechthebbende en de bewindvoerder, is inherent aan de situatie van bewind en vormt geen gewichtige reden voor ontslag. Bovendien heeft de rechthebbende ter zitting verklaard dat het contact weliswaar niet optimaal is, maar inmiddels wel beter verloopt. Evenmin is gebleken dat de bewindvoerder anderszins niet handelt in het belang van de rechthebbende en/of niet overeenkomstig hetgeen van een goed bewindvoerder mag worden verwacht. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de rechthebbende dan ook afwijzen.
5.9
Het hof merkt tot slot nog het volgende op. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de rechthebbende € 30.000,- als compensatie voor de KOT heeft ontvangen, waarvan thans ongeveer € 18.000,- resteert. Dit bedrag is voldoende om de schulden van de rechthebbende af te lossen. De bewindvoerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit mogelijk is en dat de rechthebbende aan een zelfredzaamheidstraject (van zes maanden) zal kunnen beginnen zodra zij schuldenvrij is. De rechthebbende heeft ter zitting verklaard aan dit traject mee te willen werken. Aangezien binnen het zelfredzaamheidstraject van de rechthebbende in toenemende mate meer eigen verantwoordelijkheid wordt verlangd, zal zij hiermee kunnen laten zien dat zij daadwerkelijk voldoende zelfredzaam en zelfstandig is om haar financiën structureel zelf te beheren. Ook [X] zal hierbij een belangrijke ondersteunende rol kunnen spelen. Ter zitting in hoger beroep heeft [X] verklaard dat hij hiertoe bereid is en dat hij de rechthebbende al langere tijd ondersteunt.
Wanneer de rechthebbende door middel van het zelfredzaamheidstraject erin slaagt om te laten zien dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat of dat de voortzetting daarvan niet zinvol is, ligt het in de rede om bij de kantonrechter (opnieuw) om opheffing van het bewind te verzoeken.
5.1
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E. Buitendijk, J.M. van Baardewijk en P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 24 oktober 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.