Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
e beide echtelieden (…) die samen verklaard hebben te bevestigen dat ieder van hen zijn eigen financiële aansprakelijkheid behoudt, onafhankelijk van de ander, volgens art. 49 van het Marokkaanse Wetboek Familierecht, zowel tijdens hun huwelijksrelatie als daarna, waarbij beide partijen zich ertoe verbinden dat in geval van scheiding - God verhoede het - geen van beiden iets van de ander zal eisen, of het nu gaat om bezittingen of financiële activa of geldelijke verplichtingen of alimentatie of iets anders, met name in het verblijfsland van bovengenoemde echtgenoot, Nederland.”
3.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 maart 1980 overwogen dat bij het maken van de in art. 1:158 BW vervatte uitzondering aan de wetgever uitsluitend overeenkomsten voor ogen hebben gestaan die de echtgenoten tijdens hun huwelijk zijn aangegaan met het oog op een voorgenomen echtscheiding. Daarin ligt besloten het oordeel dat een vóór het huwelijk aangegane overeenkomst waarbij wordt afgezien van partneralimentatie, nietig is op grond van art. 1:400 lid 2 BW. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 12 januari 1996 geoordeeld dat er geen reden was om terug te komen van het arrest van 7 maart 1980.