ECLI:NL:GHAMS:2023:250

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
23-002954-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van beslissingen inzake beslag en vorderingen benadeelde partijen in hoger beroep

Op 1 februari 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2021. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1993, die momenteel gedetineerd is in het Justitieel Complex Zaanstad. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissingen omtrent het beslag, de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot tenuitvoerlegging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven en heeft de proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar verlengd. Het hof heeft ook beslist dat bepaalde in beslag genomen voorwerpen verbeurd worden verklaard, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De benadeelde partij [benadeelde partij01] heeft recht op schadevergoeding van € 273,90, terwijl de vordering van [benadeelde partij02] tot een bedrag van € 5.726,78 is toegewezen. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om deze bedragen te vergoeden, met wettelijke rente vanaf de aangegeven data. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.C. de Groot, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002954-21
datum uitspraak: 1 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 oktober 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-094255-21 en 23-000220-16 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1993,
adres: [adres01] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien
van de beslissingen ten aanzien van het beslag, de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] en de beslissing ten aanzien van de vordering ten uitvoerlegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof ten aanzien van feit 2 een bewijsmiddel vervangt en dat het hof nog een beslissing over het bevel tot voorlopige hechtenis zal nemen.

Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2

Het hof vervangt bewijsmiddel 1 door het navolgende:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 18 januari 2023:
Ik ben NN2 op de camerabeelden. We hebben geprobeerd de deur open te breken. Ik wilde kijken of er een motor zou zijn. Als er een motor zou hebben gestaan, dan wilde ik die wel meenemen.

Vordering tenuitvoerlegging

De rechtbank Amsterdam heeft de vordering tenuitvoerlegging toegewezen van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 februari 2018 (parketnummer 23-000220-16) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de proeftijd van de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden verlengd met één jaar.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen en heeft het hof subsidiair verzocht de proeftijd van de voorwaardelijk opgelegde straf te verlengen.
Het hof overweegt dat ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte een positieve draai aan zijn leven heeft gegeven. De verdachte volgt een leerstage met uitzicht op een baan, hij heeft ondersteuning gezocht voor zijn financiële problemen en heeft voorts met goed gevolg een cognitieve vaardigheidstraining afgerond. De reclassering signaleert een veranderde houding ten aanzien van hulpverlening en de wil van de verdachte om een delict-vrij bestaan op te bouwen. Het hof stelt aldus vast dat de verdachte – na een periode waarin hij geregeld crimineel gedrag vertoonde en (daardoor) geruime tijd in detentie heeft doorgebracht – zijn leven een wending ten goede heeft weten te geven en dat hij zich daarmee meer dan ooit heeft omringd met leefomstandigheden die – naar verwachting – bijdragen aan een verlaging van het risico dat hij zich in de toekomst wederom op het criminele pad zal begeven. Gelet op het voorgaande, zal het hof bepalen dat de bij voormeld arrest vastgestelde proeftijd met één jaar zal worden verlengd.

Beslag

De rechtbank Amsterdam heeft de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 stk breekijzer (6007384 rood)
  • 1 stk betonschaar (6007388, geel)
  • 1 stk slijpmachine (6007446, Elu)
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat hier geen sprake is van goederen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet of het algemeen belang, zodat deze goederen niet kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
Nu de verdachte wordt veroordeeld ten aanzien van een reeks van diefstallen en een poging daartoe, waarbij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf werd verschaft dan wel het weg te nemen voorwerp onder het bereik werd gebracht, door braak dan wel verbreking met behulp van gereedschap van vergelijkbare aard als de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, gaat het hof ervan uit dat deze voorwerpen tot het begaan van het misdrijf waren bestemd en zullen deze worden verbeurdverklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.907,09. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 757,09. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bevat de volgende schadeposten:
Verschil aankoopbedrag motor en uitkering verzekering € 2.285,00
Onderhoud NIWA motoren € 483,19
Abus kettingslot 9077 met alarm € 138,90
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de juiste beslissingen heeft genomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
De raadsman heeft de vordering van de benadeelde partij deels betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 273,90. Dit bedrag bestaat uit € 138,90 voor het kettingslot en € 135,00 voor het eigen risico. Dit laatste bedrag betreft hetgeen de verzekering aan eigen risico op de (dag)waarde van de motor in mindering heeft gebracht. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt.
Het hof overweegt hiertoe – anders dan de rechtbank – in het bijzonder dat niet is gebleken dat de door de benadeelde partij gevorderde onderhoudskosten in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit. Nadere behandeling van de vordering op dit punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in de vordering worden ontvangen en kan deze kosten slechts bij de burgerlijke rechter vorderen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt op basis van het kostenoverzicht € 5.726,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft de vordering gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt als volgt:
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het door hem gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en de beslissingen ten aanzien van het beslag en de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart verbeurd de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1 stk breekijzer (6007384 rood)
  • 1 stk betonschaar (6007388, geel)
  • 1 stk slijpmachine (6007446, Elu)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 273,90 (tweehonderddrieënzeventig euro en negentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 273,90 (tweehonderddrieënzeventig euro en negentig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 7 november 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.726,78 (vijfduizend zevenhonderdenzesentwintig euro en achtenzeventig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.726,78 (vijfduizend zevenhonderdenzesentwintig euro en achtenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 63 (drieënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 oktober 2020.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 februari 2018 parketnummer 23-000220-16, met een termijn van 1 (één) jaar.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.A. Schimmel, mr. N. van der Wijngaart en mr. N.E. Kwak en, in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 februari 2023.
Mr. Schimmel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]