ECLI:NL:GHAMS:2023:2499

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-001471-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanvulling van bewijsmiddel en uitzondering van straf en motivering in inbraakzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2016. De verdachte, geboren in 1988 en thans gedetineerd, heeft zich als medepleger schuldig gemaakt aan een groot aantal (pogingen tot) inbraken. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een straf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, gevorderd. Het hof oordeelt dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, maar houdt rekening met de positieve wending in het leven van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. Het hof constateert dat de redelijke termijn is overschreden, maar verbindt hieraan geen gevolgen. Uiteindelijk legt het hof een gevangenisstraf van 1 jaar op, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 240 uren. Het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001471-22
datum uitspraak: 13 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-685048-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de gebezigde bewijsmiddelen, ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten, aanvult met de navolgende door de verdachte in hoger beroep afgelegde bekennende verklaring:
“Ik beken dat ik de feiten heb gepleegd op de wijze zoals door de rechtbank is bewezenverklaard.”

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als medepleger schuldig gemaakt een groot aantal (pogingen tot) inbraken. Daarmee heeft verdachte geen enkel respect getoond voor andermans eigendommen en de benadeelden schade en overlast toegebracht. Dit rekent het hof de verdachte zeer aan.
Het hof acht daarom een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals deze door de rechtbank is opgelegd, in beginsel dan ook passend en geboden. Het hof zal evenwel in het voordeel van de verdachte rekening houden met het navolgende.
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten integraal bekend. Daarmee heeft hij laten zien verantwoordelijkheid voor zijn daden, en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, te willen nemen. De verdachte heeft meermalen ten overstaan van het hof verklaard “niet meer die man te zijn” die hij was toen hij de feiten pleegde. In die veranderde houding heeft de verdachte op het hof een oprechte indruk gemaakt. Bovendien vindt deze veranderde positieve wending in het leven van de verdachte bevestiging in zijn strafblad en in het recente reclasseringsadvies van 24 augustus 2023. Mede om deze positieve wending in het leven van de verdachte niet te doorbreken, acht het hof het niet wenselijk dat de verdachte terug naar de gevangenis moet.
Voorts zal het hof bij het bepalen van de straf in het voordeel van de verdachte rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak: het betreft oude feiten die dateren uit 2014. Weliswaar is dat tijdverloop mede veroorzaakt doordat de verdachte zich lange tijd onder de radar van justitie heeft weten te houden, maar vanwege het uitblijven van politie- en justitiecontacten in die tijd bevestigt het ook de hiervoor vermelde positieve wending die de verdachte aan zijn leven al heeft en verder nog wenst te geven.
Door de raadsvrouw is een beroep gedaan op schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), nu niet blijkt dat het openbaar ministerie de nodige voortvarendheid heeft betracht bij het betekenen van het verstekvonnis aan de verdachte. Uit het voorhanden dossier blijkt inderdaad niet dat het openbaar ministerie aan bedoelde verplichting heeft voldaan in de jaren 2018 en 2021, zodat het er thans voor gehouden moet worden dat die pogingen het verstekvonnis te betekenen niet hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de aard en duur van de opgelegde straf en de omstandigheid dat het hof bij het bepalen van de (hoogte van de) straf reeds in het voordeel van de verdachte rekening heeft gehouden met het tijdsverloop in deze zaak, worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal aan deze overschrijding dan ook geen gevolgen verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf – welke tevens voor de verdachte dient als stok achter de deur – van na te melden duur alsmede een substantiële taakstraf passend en geboden.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.