ECLI:NL:GHAMS:2023:2498

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-001663-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in jeugdzaak betreffende mishandeling in het openbaar vervoer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2008, was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging in een andere zaak, maar heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij werd beschuldigd van mishandeling van de heer [benadeelde 1] op 15 september 2022 in Amsterdam. Het hof heeft de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig geacht en heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd. De verdachte werd beschuldigd van het geven van een trap aan de zij van de benadeelde partij, wat door getuigen werd bevestigd. Het hof heeft de eerdere vrijspraak vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling. De opgelegde straf bestond uit een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, en de vordering van de benadeelde partij werd afgewezen omdat deze niet voldeed aan de wettelijke vereisten voor schadevergoeding. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, en heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de gebruikelijke straffen voor dergelijke delicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001663-23
datum uitspraak: 5 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-052223-23 en 13-051258-23 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2008,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door kinderrechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-052223-23 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 13-051258-23 tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 september 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde 1] heeft mishandeld door (met kracht) te trappen en/of schoppen tegen de zij, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de heer [benadeelde 1] bij het verlaten van de metro een trap heeft gegeven. Blijkens de aangifte tilt de verdachte zijn been op en raakt hij de aangever, hetgeen past bij de op de camerabeelden waar te nemen – opvallende – draai, het optillen van het been en de voorwaartse trap in de richting van de aangever. De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaring van mevrouw [getuige01] , die ziet dat er een trap wordt gegeven.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte van meet af aan ontkent tegen de aangever te hebben getrapt. Hij heeft de deur/hoek van de metro-uitgang geraakt, aldus de raadsvrouw. Volgens de aangifte is sprake van een voorwaartse trap, maar op de beelden is niet zichtbaar waar deze trap terechtkomt.
Het hof overweegt op basis van het procesdossier (waarvan deel uitmaken de ter zitting in hoger beroep bekeken camerabeelden van het incident) en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
De ter terechtzitting in hoger beroep gegeven verklaring van de verdachte dat hij tegen de deur/hoek van de metro-uitgang trapte en niet tegen de aangever, is naar het oordeel van het hof niet geloofwaardig. De gang van zaken die de verdachte heeft geschetst, wordt niet ondersteund door de ter terechtzitting getoonde camerabeelden. Daarop is namelijk niet te zien dat zijn trap terecht kwam op de deur/hoek van de metro-uitgang. De verklaring van de verdachte staat voorts haaks op de aangifte van de heer [benadeelde 1] , die daarin beschrijft dat de verdachte hem met zijn linkerbeen een trap gaf tegen zijn rechterzij. Uit de getuigenverklaring van mevrouw [getuige01] blijkt bovendien dat zij zag dat hij het slachtoffer een trap gaf. Het hof heeft – mede gezien de inhoud van de beelden – geen reden om te twijfelen aan de aangifte en de getuigenverklaring.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-051258-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 september 2022 te Amsterdam [benadeelde 1] heeft mishandeld door (met kracht) te trappen tegen de zij van [benadeelde 1] .
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kinderrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 20 uren, bij niet verrichten te vervangen door 10 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren, bij niet verrichten te vervangen door 15 dagen jeugddetentie, waarvan 10 uren voorwaardelijk, bij niet verrichten te vervangen door 5 dagen jeugddetentie, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een metro een jongen een pijnlijke trap in zijn zij gegeven. Voor het trappen was geen enkele aanleiding en dergelijk geweld in het openbaar vervoer is volstrekt ontoelaatbaar.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 september 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd ter zake van mishandeling, waarbij het geweld heeft bestaan uit een droge klap of schop met pijn tot gevolg. Deze straffen hebben hun neerslag gevonden in de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) Jeugd. Hierin wordt voor minderjarige verdachten een taakstraf van 20 uren als uitgangspunt genoemd. In de persoonlijke omstandigheden, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 2 mei 2023 en de aard en ernst van het bewezen verklaarde ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht waarbij de gijzeling op 0 dagen wordt vastgesteld.
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij betwist, nu in soortgelijke zaken een lager bedrag wordt toegekend.
Het hof zal de vordering afwijzen, nu deze niet valt binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek waarvoor toewijzing mogelijk is. De mishandeling is namelijk niet gepaard gegaan met letsel, maar slechts met kortdurende pijn. Daarnaast is het gestelde geestelijk letsel niet voldoende onderbouwd om voor vergoeding in aanmerking te komen. Evenmin vloeit uit de aard en ernst van de normschending voort dat een vergoeding op zijn plaats is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77m, 77n en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-052223-23 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-051258-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-051258-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door wettelijke vertegenwoordiger(s) van de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. P.F.E. Geerlings en mr. M.K. Durdu-Agema, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C. Chaigneau, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 2023.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]