ECLI:NL:GHAMS:2023:2489

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
23-002056-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met betrekking tot hennepkwekerij en gevolgen van brand

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2017. De verdachte, geboren in 1958, was betrokken bij een hennepkwekerij in zijn woning, waar in 2014 een brand is ontstaan. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 80 uur geëist, maar het hof oordeelt dat, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen straf of maatregel opgelegd dient te worden. De verdachte heeft meer dan 40 jaar met een ernstige drugsverslaving gekampt, maar heeft zijn leven inmiddels verbeterd en beschikt over een eigen woning. Het hof houdt rekening met zijn gezondheidsproblemen en financiële situatie, waardoor hij niet in staat is om een werkstraf uit te voeren. Daarnaast is de redelijke termijn in deze zaak overschreden, wat ook meeweegt in de beslissing. De vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg was toegewezen, wordt in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof besluit dat de benadeelde partij de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002056-22
datum uitspraak: 24 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer
10-731029-16 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1958,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd. Het hof zal bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Geen oplegging van straf of maatregel

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof is van oordeel dat op de voet van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in dit geval geen straf of maatregel dient te worden opgelegd. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft in 2014 zijn woning ter beschikking gesteld aan anderen en toegelaten dat zij in de woning een hennepkwekerij hebben gebouwd. De verdachte deed dit omdat hij op dat moment zwaar drugsverslaafd was en in ruil voor het ter beschikking stellen van zijn woning drugs kreeg. De verdachte verbleef zelf ook (in ieder geval met enige regelmaat) in de woning en heeft zodoende samen met de ‘eigenaren’ van de kwekerij een grote hoeveelheid hennepplanten aanwezig gehad. Door een onveilige elektrische installatie van de hennepkwekerij is er brand uitgebroken in de woning van de verdachte. Deze brand heeft vervolgens om zich heen heeft gegrepen in de aangrenzende woningen van het seniorencomplex waarvan de woning van de verdachte deel uitmaakte. Omwonenden, oudere en vaak zwakkere personen, zijn in verband met de brand geëvacueerd en diverse woningen zijn onbewoonbaar verklaard. Het handelen van de verdachte heeft dus enorme gevolgen gehad.
Voor dergelijke feiten is in beginsel de oplegging van een (onvoorwaardelijke) straf of maatregel zonder meer gerechtvaardigd. Het hof houdt evenwel rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep zijn gebleken. De verdachte is meer dan 40 jaar verslaafd aan harddrugs. De verdachte bestempelde zijn leven ten tijde van het bewezenverklaarde ‘als een hel’ vanwege deze verslaving. Hij heeft zich ter zitting zeer schuldbewust getoond wat betreft de gevolgen die zijn door behoefte aan drugs gedreven keuzes voor de medebewoners hebben gehad. Hij heeft lange tijd ‘enorm in de rats gezeten’ over wat zij hebben moeten meemaken. Inmiddels heeft de verdachte zijn drugsgebruik aanzienlijk beter onder controle; hij gebruikt methadon en nog slechts sporadisch harddrugs. Na jaren op straat te hebben geleefd, beschikt de verdachte sinds kort over een eigen woning. De verdachte wordt hierbij goed begeleid, en krijgt binnenkort de mogelijkheid om door te stromen naar een 55+ woning. Het hof acht het voor zowel de verdachte als de samenleving van belang dat hij zijn woning behoudt en niet opnieuw op straat terechtkomt. Daarnaast is de verdachte niet in staat om te werken omdat hij kampt met zeer forse gezondheidsproblemen, hij heeft namelijk een ernstige vorm van reuma en psoriasis en is hierdoor afgekeurd om te werken. Om deze reden is de verdachte niet in staat om een werkstraf uit te voeren. Verder heeft de verdachte zeer beperkte financiële middelen omdat hij enkel een WAO-uitkering ontvangt en nog veel schulden heeft. Het hof acht om deze redenen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, taakstraf of geldboete in dit uitzonderlijke geval – en meer dan 9 jaar na de brand – niet passend.
Ouderdom zaak en redelijke termijn
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zowel in eerste aanleg als in hoger beroep fors is overschreden.
Het gaat bovendien om een bijzonder oude zaak: het bewezenverklaarde vond plaats in 2014. Sindsdien zijn er geen nieuwe strafbare feiten bijgekomen op het strafblad van de verdachte. Het hof ziet mede gelet daarop geen aanwijzingen dat de kans groot is dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen. Het opleggen van een voorwaardelijke straf om de verdachte te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, heeft naar het oordeel van het hof daarom in dit geval geen meerwaarde.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het opleggen van een straf of maatregel geen redelijk strafrechtelijk doel meer dient. Derhalve acht het hof het raadzaam om onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De gemachtigde van de benadeelde partij heeft zich namens de benadeelde partij in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.170,00, bestaande uit kosten die zijn gemaakt omdat de inboedel verloren is gegaan en de schade niet verzekerd is. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering omdat deze vordering niet is onderbouwd.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij, in eerste aanleg bij gestaan door een advocaat, onvoldoende onderbouwd is. Omdat het ontbreekt aan voldoende inzicht in de schade levert de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. F.A. Hartsuiker en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2023.