Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[geïntimeerde] ,
VERENIGING VAN EIGENAARS VAN APPARTEMENTEN [straatnaam 1] 10 TE [plaats],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
) in gebruik zijn (al dan niet op grond van een huurovereenkomst) bij de eigena(a)r(en) van het appartementsrecht [straatnaam 2] 7-huis [op dat moment [geïntimeerde] , toevoeging hof], zodat derhalve dit gebruiksrecht toekomt aan de ondergetekenden sub 1 [ [naam 1&2] , toevoeging hof] zolang zij eigenaar zijn van gemeld appartementsrecht danwel zolang deze huurovereenkomst voortduurt;
3.Beoordeling
Grief Ihoudt in dat de rechtbank onjuiste feiten aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Het hof zal met hetgeen [appellant] in de toelichting op deze grief naar voren heeft gebracht rekening houden bij de beoordeling van de overige grieven.
Grief IIbehelst de klacht dat de rechtbank [appellant] ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld op nieuwe stellingen in de laatste akte van [geïntimeerde] te reageren. Deze klacht kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, omdat dit - gestelde - verzuim in ieder geval in hoger beroep is hersteld. Hetgeen [appellant] in het kader van
grief IIInaar voren heeft gebracht over de inhoud van de gebruiksovereenkomst uit 2000 zal het hof zo nodig betrekken bij de beoordeling van de grieven die gaan over de natrekking en de verjaring.
beideVvE’s waarvan hij lid is, gemachtigd tot het voeren van deze procedure). Dit maakt de stelling dat B2 is nagetrokken ingewikkelder dan die op het eerste oog lijkt, omdat dan eerst de vraag zou moeten worden beantwoord door welk eigendom van [appellant] ( [straatnaam 2] 3hs inclusief helft kelder A en groot deel kelder B1 of [straatnaam 2] 1hs inclusief helft kelder A en klein deel kelder B1) B2 zou zijn nagetrokken. Hoe dat laatste ook zij, uit hetgeen [geïntimeerde] onweersproken in haar laatste akte in eerste aanleg onder 37 heeft gesteld leidt het hof af dat de kelders onder de woningen [straatnaam 2] 1hs en 3hs elk 39 m² groot zijn. Dit betekent dat [straatnaam 2] 3hs een kelder heeft van in totaal ongeveer (13+39=) 52 m² en [straatnaam 2] 1hs een kelder van in totaal ongeveer (2+39=) 41 m². Vast staat dat kelderdeel B2 17 m² groot is. Het argument van [appellant] dat kelderdeel B2 bestanddeel is geworden van zijn kelder omdat kelderdeel B2 “vele malen kleiner” is dan zijn kelder, verliest daarmee veel aan kracht.
sameneen zelfstandige gebruikswaarde hebben. Nog daargelaten dat de rechtbank en het hof in dit geding niet gebonden zijn aan oordelen in uitspraken tussen (deels) andere partijen, faalt het betoog van [appellant] omdat ook het hof van oordeel is dat de geciteerde overweging inderdaad niet uitsluit dat ook B2 afzonderlijk een zelfstandige gebruikswaarde heeft.
Grief IVheeft geen succes.
grief Vberoept [appellant] zich op verkrijgende verjaring te goeder trouw na tien jaar (artikel 3:99 BW). De rechtbank heeft dit beroep afgewezen met de overweging dat een bezitter van een registergoed zich in beginsel slechts als rechthebbende mag beschouwen indien de akte waaruit dat bezit blijkt is ingeschreven in de openbare registers. [appellant] voert hiertegen aan dat uit artikel 3:23 BW slechts volgt dat goede trouw niet wordt aanvaard indien uit de openbare registers het tegendeel blijkt. Dat laatste is hier niet het geval omdat kelderdeel B2 in geen enkele splitsingsakte is ingetekend. In 2000 heeft zijn rechtsvoorgangster [naam 3] aan [geïntimeerde] een gebruiksrecht verstrekt met betrekking tot onder meer kelderdeel B2 en sindsdien hebben [appellant] en zijn rechtsvoorgangers te goeder trouw bezit gehad van kelderdeel B2, omdat ze geen reden hadden of behoefden te hebben om aan hun recht te twijfelen, aldus nog steeds [appellant] .
mutatis mutandisop het volgende neer. Het feit dat het exclusieve gebruiksrecht met betrekking tot de kelder onder de tuin van [straatnaam 1] 10 in de splitsingsakte niet is toebedeeld aan een van de appartementseigenaren, laat onverlet dat op grond van verticale natrekking die kelder in beginsel toebehoort aan de appartementseigenaren van [straatnaam 1] 10 gezamenlijk. Op grond van artikel 5:24 BW kan bovendien een onroerende zaak niet zonder eigenaar zijn. Zoals hiervoor werd overwogen is die kelder ook niet horizontaal nagetrokken door [straatnaam 2] 1 en/of 3. Dit alles hadden [appellant] en zijn rechtsvoorgangers kunnen of in ieder geval behoren te weten of te vermoeden. Op deze overweging stuit het beroep van [appellant] op goede trouw af. Grief V faalt.
grief VI.
grief VIItevergeefs is voorgedragen.