ECLI:NL:GHAMS:2023:2466

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
23-001638-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging en contactverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was in eerste aanleg veroordeeld voor belaging van een slachtoffer, waarbij hij gedurende een periode van meer dan een jaar stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De tenlastelegging omvatte onder andere het versturen van ongewenste berichten via sociale media, het taggen van het slachtoffer in posts, en het aanmaken van valse accounts. De politierechter had de verdachte eerder vrijgesproken van bepaalde handelingen, maar het hof oordeelde dat ook handelingen vóór een stopmededeling door de politie relevant zijn voor de bewezenverklaring van belaging. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan belaging, met een bewezenverklaarde periode van 1 juli 2021 tot en met 19 januari 2022. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd van twee jaar, en een contactverbod van vijf jaar met het slachtoffer. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die verklaarde angst te hebben en niet alleen durfde te zijn. De verdachte heeft zich herhaaldelijk schuldig gemaakt aan belaging, zelfs na een stopgesprek met de politie, wat de noodzaak van een contactverbod onderstreept.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001638-22
datum uitspraak: 13 oktober 2023
VERSTEK (artikelen 509a, 509c, 509d, tweede lid, Sv)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-015949-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het - achter gesloten deuren gehouden - onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de op de voet van artikel 509c Sv aangewezen raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- een (Valentijns)kaart te sturen naar het woonadres van voornoemde [slachtoffer], en/of
- ( meermalen) op [social media] foto’s te posten van voornoemde [slachtoffer] en/of haar vrienden en/of familieleden en/of de woning van haar ouders, en/of
- voornoemde [slachtoffer] (telkens) in [social media]’s te taggen, en/of
- ( meermalen) via [social media] privéberichten te sturen naar voornoemde [slachtoffer] en/of haar vrienden en/of familieleden en/of zakenrelaties, en/of
- ( meermalen) [social media]-accounts aan te maken waarin hij zich voordeed als familieleden en/of vrienden van voornoemde [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaarde periode en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de bewezenverklaring bevestigt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnotities bepleit dat de verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken. Daartoe heeft hij onder verwijzing naar de in het dossier opgenomen afbeeldingen van diverse [social media], kort samengevat, aangevoerd dat van een groot aantal van die posts onduidelijk is wanneer die zijn geplaatst. Die precieze datering is echter wel van belang voor een eventuele bewezenverklaring, gelet op de stopmededeling van 1 augustus 2021. Dat is immers de datum waarop voor het eerst aan de verdachte duidelijk werd gemaakt dat zijn contact met de aangeefster door haar niet op prijs werd gesteld. De politierechter heeft terecht vrijgesproken van het tenlastegelegde vóór deze datum. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen niet van ‘direct messages’ van de verdachte aan de aangeefster en is onduidelijk of de [social media] van de aangeefster door de verdachte zijn getagged. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat het de bedoeling van de verdachte was dat zijn berichten de aangeefster zouden bereiken, waardoor het voor een bewezenverklaring van het bepaalde in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereiste opzet niet kan worden bewezen.
Het hof verwerpt deze verweren.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, alsook de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van belaging is niet vereist dat het slachtoffer zich van alle belagingshandelingen direct bewust is geweest, mits het slachtoffer nadien tenminste van een van die handelingen op de hoogte is geraakt. Evenmin is vereist dat het slachtoffer voorafgaand aan de tenlastegelegde gedragingen aan de verdachte te kennen heeft gegeven dat zij geen contact met hem wilde hebben, bijvoorbeeld middels een zogenoemd stopgesprek. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan door de verdediging is aangevoerd, ook handelingen die hebben plaatsgevonden vóór de stopmededeling van 1 augustus 2021 eveneens kunnen bijdragen aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde belaging. Dit geldt eveneens voor de handelingen van de verdachte waarvan de aangeefster pas op een later moment op de hoogte is geraakt.
Verder moet in deze zaak vooropgesteld worden dat de verdachte niet ontkent gebruik te hebben gemaakt van het [social media]-account ‘[account]’ en evenmin dat hij de [verdachte] is geweest die op diverse momenten contact heeft gezocht met aangeefster. Wel ontkent hij zich schuldig te hebben gemaakt aan belaging.
De aangeefster verklaart in haar aangifte van 7 januari 2022 dat zij vanaf februari 2021 dagelijks via diverse accounts werd ‘getagged’ op [social media], waarbij door een (op dat moment) voor haar onbekend persoon via het [social media]-account [account] ‘posts’ met onder meer foto’s van haar en haar zussen werden gedeeld. Van haar vrienden kreeg zij berichten dat een zekere [verdachte] hen benaderde. Deze [verdachte] bleek te zijn de verdachte, [verdachte].
Na een stopmededeling door de politie op 1 augustus 2021 merkte zij dat deze [verdachte] (hierna: de verdachte) niet was gestopt. Vrienden, familie en zakelijke partners kregen via [social media] berichten van de verdachte. Eind november kreeg aangeefster meldingen van tags dat de verdachte foto’s van het huis van haar ouders deelde op [social media] en ook zag zij een foto van haar been en voet, waaruit zij afleidde dat de verdachte haar had achtervolgd. De verdachte heeft tussen de 100 en 200 foto’s gepost over haar en haar familie, aldus de aangeefster.
Van een selectie van ongeveer 500 door de verdachte op [social media] verzonden berichten, waarvan in het dossier afbeeldingen zijn opgenomen die niet zijn voorzien van een datum, is door de aangeefster een tijdlijn opgemaakt. Daarin zijn in tijd gerangschikt - vanaf februari 2021 tot en met juni 2022 - aan de aangeefster bekend geworden berichten opgenomen. Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte de aangeefster leuk vond en dat hij dacht dat zij (indirect) met hem flirtte of een spel met hem speelde. De verdachte erkent, zoals reeds overwogen, vele posts te hebben geplaatst op [social media], waaronder met het account [account]. Uit de inhoud van de [social media], de verklaring van de aangeefster en de verklaring van de verdachte zelf blijkt onmiskenbaar dat de verdachte contact met de aangeefster zocht.
Het hof stelt voorop dat het gelet op de inhoud van het dossier geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de door aangeefster verstrekte tijdlijn, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 5 juni 2022. Gelet op de hiervoor genoemde jurisprudentie is het hof van oordeel dat ook berichten die vóór de stopmededeling aan de verdachte door hem zijn geplaatst bijdragen aan het bewijs van de hem verweten gedragingen. Het betreffen bovendien allemaal berichten die door de verdachte zijn geplaatst en (op enig moment) aan de aangeefster bekend zijn geworden. Naast het feit dat deze berichten daarmee reeds bijdragen aan het opzet van de verdachte blijkt, anders dan de verdediging heeft betoogd, uit de dwingende en confronterende toon in een aantal [social media] van de verdachte ook direct dat hij de bedoeling -en dus het opzet- had om de aangeefster met zijn berichten te bereiken. Het hof wijst in dat verband in het bijzonder op de door de verdachte geplaatste tekst in de zogenoemde [social media] van zijn account [account], waarin de aangeefster in de maand juli 2021 volgens het proces-verbaal bevindingen van 5 juni 2022 wordt genoemd met de tekst: “
[slachtoffer] ga je niks meer zeggen doe niet zo kinderachtig. Wil je liever dat ik het vraag als ik je tegenkom? je naam blijft hier tot je praat”. Hieruit kan naar het oordeel van het hof genoegzaam worden afgeleid dat het de verdachte reeds vóór de stopmededeling van de politie op 1 augustus 2021 al duidelijk was dat de aangeefster geen contact met hem wenste. Niettemin heeft de verdachte via hetzelfde medium ook daarna nog vele malen op vervelende en indringende wijze contact gezocht met de aangeefster. Het hof concludeert dan ook dat de verdachte zich in de periode juli 2021 reeds bewust moet zijn geweest van het feit dat aangeefster geen contact met hem wilde. Het hof komt daarmee tot een andere bewezenverklaarde periode dan de politierechter.
Het gedrag van de verdachte beperkte zich bovendien niet tot het veelvuldig posten van dwingende en confronterende tekstberichten op [social media] waarmee hij de aangeefster aanzette tot (het onderhouden van) contact en die de aangeefster moest dulden. Ook plaatse hij foto’s van de woning van de ouders en van de zus van de aangeefster en een foto van de enkel van de aangeefster, waaruit volgt dat hij zich in haar nabijheid had begeven, hetgeen de verdachte ook niet ontkent gelet op zijn onder laatstgenoemde foto (van de enkel) geplaatste tekst “bewijs dat ik haar zag (…)”. De verdachte verklaart in zijn verhoor van 19 januari 2022 met betrekking tot de geplaatste foto’s dat dit was bedoeld als grap en dat hij de aangeefster niet is gevolgd, maar toevallig is tegengekomen. Mede in het licht van de vele andere berichten is het hof echter van oordeel dat de verdachte met deze foto’s liet blijken dat hij de aangeefster volgde. Daarmee heeft hij haar, zoals zij ook zelf heeft verklaard, angst aangejaagd.
Het hof is van oordeel dat de aard, ernst en frequentie van de door verdachte geplaatste berichten en foto’s, in hun onderling verband bezien, de bewezenverklaring opleveren dat de verdachte in de periode van 1 juli 2021 tot en met 19 januari 2022 wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op het persoonlijke leven van de aangeefster.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juli 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer], door
- op [social media] foto’s te posten van voornoemde [slachtoffer] en haar vrienden, familieleden en de woning van haar ouders, en
- voornoemde [slachtoffer] in [social media]’s te taggen, en
- via [social media] privéberichten te sturen naar voornoemde [slachtoffer] en haar vrienden en familieleden en zakenrelaties, en
- [social media]-accounts aan te maken waarin hij zich voordeed als familieleden en vriend van voornoemde [slachtoffer],
met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is aan de verdachte de maatregel van een (dadelijk uitvoerbaar) contactverbod met het slachtoffer opgelegd voor de duur van 2 jaren.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren en oplegging aan de verdachte van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer], voor de duur van 5 jaren, met toepassing van de vervangende hechtenis van twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De advocaat-generaal heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging bepleit dat de oplegging van een forse taakstraf niet langer opportuun is. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de verdachte in het kader van een zorgmachtiging is behandeld en dat over hem geen recente negatieve meldingen zijn ontvangen. Daarbij volgt uit het reclasseringsadvies van 7 augustus 2023 dat het recidive risico laag wordt ingeschat.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim 6 maanden schuldig gemaakt aan belaging door zeer herhaaldelijk met aangeefster, via diverse (social media) kanalen, contact te zoeken. Hij heeft zich telkens opgedrongen en daarbij onprettige en confronterende berichten geplaatst. Daarnaast heeft hij de aangeefster ook fysiek gevolgd. Verdachte is bovendien nog doorgegaan met de belaging na het zogenaamde ‘stopgesprek’ met de politie. Door aldus te handelen heeft de verdachte de grens van het toelaatbare ver overschreden en daarmee stelselmatig een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit soort feiten wordt als buitengewoon beangstigend en bedreigend ervaren, hetgeen ook blijkt uit de verklaring van de aangeefster dat zij straatvrees heeft en niet alleen in haar woning durft te verblijven.
Gelet op de aard en ernst van het feit en mede in aanmerking genomen het reclasseringsadvies van 7 augustus 2023 en het gegeven dat de verdachte thans nog steeds wordt behandeld voor psychische problematiek die de belangrijkste oorzaak lijkt te zijn van zijn stalkingsgedrag, is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is.
Uit het dossier volgt dat de verdachte het aan hem opgelegde contactverbod, na de veroordeling in eerste aanleg, meermalen heeft overtreden. Gelet hierop en op al hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, is het hof van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens de aangeefster.
Het hof acht oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht onder deze omstandigheden dan ook aangewezen teneinde de verdachte ervan te weerhouden het slachtoffer (opnieuw) te belagen. Nu het hof er ernstig rekening mee houdt dat de verdachte zich (opnieuw) belastend zal gedragen jegens aangeefster, acht het hof de voortzetting van de dadelijke uitvoerbaarheid noodzakelijk.. De maatregel houdt in een langdurig contactverbod met het slachtoffer, zoals hierna in het dictum nader omschreven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect, waaronder begrepen via sociale media - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedag 2] 1990). Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Bepaalt dat de tijd die de genoemde maatregel reeds van kracht is geweest, alsmede dat het aantal dagen gedurende welke de vervangende hechtenis reeds is tenuitvoergelegd, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel in mindering zullen worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. M.L.M. van der Voet en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2023.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.