ECLI:NL:GHAMS:2023:2445

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
23-001679-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van der Meer
  • M. J. de Vries
  • P. J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreigingen en belediging met betrekking tot spugen in coronatijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor twee bedreigingen en een belediging, waarbij het spugen in coronatijd centraal stond. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte had veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging vernietigd.

Het hof overwoog dat het spugen van de verdachte in het gezicht van de aangeefster niet kon worden gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling. De advocaat-generaal had betoogd dat het spugen in coronatijd als een bedreiging kon worden gezien, maar het hof was van mening dat er geen opzet was om de vrees voor zwaar lichamelijk letsel te doen ontstaan. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan bedreigingen en beledigingen, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, waaronder zijn verblijf in een instelling, meebrachten dat een voorwaardelijke straf niet meer opportuun was.

Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat deze reeds ten uitvoer was gelegd. De beslissing van het hof houdt in dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd voor de bewezenverklaarde feiten, gezien de positieve veranderingen in het leven van de verdachte en de eerdere ISD-maatregel die hij had ondergaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001679-20
datum uitspraak: 2 augustus 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-111447-20 (zaak A) en 13-099274-20 (zaak B), alsmede 13-143055-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
adres: [adres],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof reageert op het standpunt van de advocaat-generaal in zaak A onder 5, de kwalificaties van de in zaak A onder 1, 2 en 4 bewezenverklaarde feiten vervangt en aanvult en de door de politierechter gebezigde bewijsmiddelen zal aanvullen indien cassatie wordt ingesteld.
Aanvullende overweging met betrekking tot het in zaak A onder 5 primair tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het in ‘coronatijd’ bespugen van een persoon gekwalificeerd kan worden als een bedreiging met zware mishandeling. Hij heeft daartoe gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:190), en aangevoerd dat, anders dan de politierechter heeft geoordeeld, het daarvoor niet noodzakelijk is dat het spugen gepaard gaat met een woordelijke bedreiging.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Op 10 juli 2020 is de verdachte het hotel [hotel] te Amsterdam uitgezet door de manager, de aangeefster. Toen zij hem mededeelde dat hij het terrein moest verlaten schold hij haar uit en spuugde hij in haar gezicht. De vraag is of de verdachte bij dit spugen opzet heeft gehad op het bij de aangeefster doen ontstaan van de vrees dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
​Met de politierechter en de raadsvouw beantwoordt het hof die vraag ontkennend. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig zware mishandeling is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen
endat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht. Naar het oordeel van het hof kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen (spugen) van de verdachte niet worden afgeleid dat zijn wil– al dan niet over de boeg van het voorwaardelijk opzet – erop was gericht bij de aangeefster de vrees te doen ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel (ten gevolge van een besmetting met het coronavirus) zou oplopen. Dat de verdachte heeft verklaard weet te hebben van de destijds geldende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus is niet voldoende om aan te nemen dat hij die opzet had.

Kwalificatie(s):

Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verkrachting.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het in de zaak A onder 4 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening meermalen gepleegd.

Geen straf of maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd, maar dan zonder de bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meerdere keren schuldig gemaakt aan het bedreigen van personen met de dood. Het gedrag van de verdachte heeft bij de slachtoffers voor overlast en angst gezorgd. Verder heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het op grove wijze beledigen van personen, waaronder politieambtenaren, die daardoor in hun eer en goede naam werden aangetast.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juli 2023, waaruit blijkt dat hij bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2021 is veroordeeld tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel), welke maatregel ten uitvoer is gelegd van 12 februari 2021 tot en met 26 februari 2022.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte ook kennisgenomen van hetgeen zijn raadsvrouw hierover ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht alsmede van de stukken die ter onderbouwing daarvan zijn overgelegd. Daaruit is onder meer gebleken dat de ISD-maatregel een positief effect lijkt te hebben gehad op het leven van de verdachte. Bij de verdachte is de ziekte [ziekte] vastgesteld en hij verblijft reeds anderhalf jaar bij [instelling]. De zuster van de verdachte heeft dit met veel inspanningen voor hem geregeld en deze plek zorgt voor rust en stabiliteit in zijn leven. Langdurige afwezigheid kan gevolgen hebben voor zijn plaats binnen de woongroep, terwijl het behouden van de plek juist zo belangrijk is om het welzijn en de stabiliteit van de verdachte te waarborgen. Dat het leven van de verdachte een positieve wending heeft genomen blijkt verder uit het feit dat hij sinds de beëindiging van de ISD-maatregel niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Nu de bewezenverklaarde feiten in onderhavige zaak dateren van voor de datum van het opleggen van de ISD-maatregel en gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte acht het hof het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, niet (meer) opportuun. Een ISD-maatregel is immers bedoeld om te bewerkstelligen dat de verdachte zijn leven een andere wending zal geven, hetgeen is gebeurd. In dit licht bezien acht het hof het raadzaam te bepalen dat, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 23 september 2019 met parketnummer 13-143055-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof zal deze vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, nu ter terechtzitting is gebleken dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf reeds geheel ten uitvoer is gelegd in de strafzaak met parketnummer 13-247876-20.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-111447-20 onder 1, 2, 3, 4 en 5 subsidiair en in de zaak met parketnummer 13-099274-20 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.