ECLI:NL:GHAMS:2023:2441

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
23-002103-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling met voorwaardelijke gevangenisstraf en gebiedsverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1995, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor vernieling. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van goederen in de woning van de moeder van de verdachte, waaronder muren, ramen, deuren en huisraad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een gebiedsverbod rondom de woning van zijn moeder. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de psychische problematiek van de verdachte. Daarnaast heeft het hof een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding beoordeeld, waarbij het hof de materiële schade heeft vastgesteld op € 12.500,00, maar de vordering voor immateriële schade is afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een voorwaardelijke straf om herhaling van strafbare feiten te voorkomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002103-22
datum uitspraak: 26 juni 2023
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 28 juli 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-087287-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks 05-04-2022 t/m 06-04-2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk
- een of meerdere muren, en/of
- een of meerdere ramen, en/of
- een of meerdere deuren, en/of
- de gehele huisraad, waaronder een dressoir, de keuken, luxaflex, een bankstel, lampen, de badkuip, de douchecabine
en/of andere goederen in de woning, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 5 april 2022 tot en met 6 april 2022 te Zaandam, gemeente Zaanstad opzettelijk en wederrechtelijk
- muren, en
- ramen, en
- deuren, en
- de gehele huisraad, waaronder een dressoir, de keuken, luxaflex, een bankstel, lampen en de douchecabine in de woning die aan [benadeelde] toebehoorden heeft vernield en/of beschadigd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en beschadigen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de politierechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling. Hij heeft de woning van zijn moeder zonder haar wetenschap en toestemming betreden en heeft vervolgens haar hele huis overhoop gehaald, waarbij hij heel veel goederen kapot heeft gemaakt en schade heeft aangericht aan het huis. Hij heeft daarmee veel overlast veroorzaakt en zijn moeder, het slachtoffer, financieel gedupeerd.
Vanwege de ernst van het feit acht het hof de door de politierechter opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf op zichzelf alleszins passend. Het hof ziet echter aanleiding om een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat het hof naast die straf het ook nodig vindt om een vrijheidsbeperkende maatregel, in de vorm van een gebiedsverbod rondom de woning van zijn moeder, op te leggen. Op deze manier wordt voorkomen dat de verdachte zich schuldig maakt aan nieuwe strafbare feiten tegen zijn moeder, temeer omdat overtreding van het gebiedsverbod tot onmiddellijk op te leggen hechtenis zal (kunnen) leiden. Voorts zal het hof bevelen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Het hof acht dit aangewezen, nu uit het dossier het beeld naar voren komt dat bij de verdachte sprake is van psychische problematiek waarvoor nog geen oplossing is gevonden. Gelet hierop, alsmede gezien de emotionele lading die onderhavig feit zowel voor de verdachte als voor zijn moeder met zich heeft meegebracht en gezien de aard van het delict, is het hof van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich opnieuw belastend zal gedragen jegens de aangeefster.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een vrijheidsbeperkende maatregel van na te melden duur en aard passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 40.400,00, bestaande uit € 40.000,00 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof oordeelt als volgt.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof is echter van oordeel dat het gehele gevorderde materiële schadebedrag van € 40.000,00 door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering een eerste rapport van expertise van 22 april 2022 gevoegd. Uit dit rapport volgt dat de schaderaming € 40.000,- betreft. Uit een e-mailbericht van de benadeelde partij van 25 oktober 2022 volgt dat er ‘binnenkort’ een aannemer bij haar langs zou komen om de precieze schade op te nemen en om de herstelkosten van haar woning naar de oude staat te berekenen. Uit een door de benadeelde partij aan het hof verzonden e-mailbericht van 11 juni 2023 volgt dat de verzekering de schade niet heeft vergoed en dat er nog geen reparaties zijn verricht. Nu een nadere onderbouwing van de precieze schade ontbreekt, zal het hof gebruik maken van de schattingsbevoegdheid en de materiële schade begroten op € 12.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het beoordelen van de materiële schade voor het overige niet eenvoudig van aard is. Nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet in haar vordering worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Immateriële schade
Voor vergoeding van immateriële schade is altijd een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (vgl. HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 en HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
De vraag is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar vordering gesteld dat de verdachte inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en haar woongenot en het gevoel van veiligheid heeft weggenomen. Gelet op bovengenoemd juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. Zo heeft zij geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid. Evenmin doet zich hier een situatie voor waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde zich voor de duur van 2 (twee) jaren niet zal ophouden in de [adres 2]. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 5 (vijf) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Bepaalt dat de tijd die de vrijheidsbeperkende maatregel reeds van kracht is geweest, alsmede dat het aantal dagen gedurende welke de vervangende hechtenis mogelijk reeds is tenuitvoergelegd, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel in mindering zullen worden gebracht.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 400,00 (vierhonderd euro)aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 12.500,00 (twaalfduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 97 (zevenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 april 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. R.A.E. van Noort en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juni 2023.
Mr. Roseval en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]