ECLI:NL:GHAMS:2023:2434

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
23-001739-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in eetgelegenheid met herkenning door verbalisant

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2019. De verdachte, geboren in 1983, was betrokken bij openlijke geweldpleging in de eetgelegenheid 'Wok to Walk'. De zaak kwam ter terechtzitting na eerdere zittingen op 3 september 2021 en 5 oktober 2023. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Het hof bevestigde het vonnis, maar vernietigde de strafoplegging en legde in plaats daarvan een taakstraf op van 130 uren, te vervangen door 65 dagen hechtenis. Dit besluit werd genomen in het licht van de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en de straffen die aan medeverdachten waren opgelegd.

De bewijsoverwegingen waren gebaseerd op camerabeelden en de herkenning door verbalisant, die de verdachte uit eigen herinnering herkende. Het hof oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking bij het geweld, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van een dergelijke samenwerking. Het hof overwoog dat openlijke geweldpleging in groepsverband plaatsvond, waarbij de verdachte en anderen het slachtoffer aanvielen. De strafoplegging werd bepaald op basis van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof hield rekening met eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten, maar besloot uiteindelijk tot een taakstraf in plaats van een gevangenisstraf, gezien de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001739-19
datum uitspraak: 19 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 april 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-706199-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1983,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 september 2021 en 5 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit dan ook bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Voor dat deel zal het vonnis worden vernietigd. Wel zal het hof;
  • de bewijsoverweging aanvullen, zoals hierna vermeldt;
  • de toepasselijke wettelijke voorschriften aanvullen met de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewijsoverwegingen

Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte heeft deelgenomen aan het geweld tegen het slachtoffer in de eetgelegenheid ‘ [restaurant01] ’. Verbalisant [verbalisant01] is op basis van getoonde
stillsvan de camerabeelden gekomen tot een herkenning, doordat hij de persoon – uit eigen herinnering – herkende als de verdachte. Het hof stelt vast dat het gaat om een afbeelding waarop specifieke gezichtskenmerken goed te zien zijn. Verbalisant [verbalisant01] heeft toegelicht dat hij de verdachte bij een eerdere gelegenheid enige tijd heeft gesproken. Dat die persoon de verdachte betrof, blijkt uit de omstandigheid dat [verbalisant01] na de herkenning een politiefoto van de verdachte heeft opgezocht, welke hij bij het proces-verbaal van herkenning heeft gevoegd. Aan verbalisant zijn voorafgaand aan de herkenning geen namen medegedeeld.
Daarnaast volgt uit het bewijs dat specifieke kenmerken van de verdachte, waaronder tatoeages, overeenkomen met het voorkomen met de betreffende persoon die op de beelden is te zien.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat, indien en voor zover de verdachte een aandeel heeft gehad in het geweld, openlijke geweldpleging niet bewezen kan worden. Er is geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de plegers. Een van hen is (daarom) vrijgesproken door de rechtbank.
Het hof overweegt daarover als volgt. Er is sprake van openlijke geweldpleging als in groepsverband geweldshandelingen worden verricht tegen goederen of personen. Bij de beoordeling of sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk geweld, is er niet altijd sprake van evident nauw en bewust samenwerken, maar veelal een diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen dynamiek.
De verdachte is met meerdere personen, die allen waren gekleed in dezelfde (motor)clubkleding, de eetgelegenheid ‘ [restaurant01] ’ binnen gegaan. Zoals in het proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van de camerabeelden is geverbaliseerd, is het slachtoffer daar toen vanuit de groep van de verdachte door een persoon vastgepakt en (in ieder geval) door een persoon geslagen en door twee personen geschopt. De verdachte heeft het geweld gezamenlijk met meerdere personen uitgevoerd. Dit samenstel van handelingen maakt dat naar het oordeel van het hof sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking bij het uitoefenen van het openlijk geweld.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren.
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij is met een groep personen achter het slachtoffer aangelopen een eetgelegenheid in. Daarbij waren zij allen gekleed in herkenbare jassen van motorclub [club01] , wat op zichzelf al als intimiderend kan worden ervaren. Daar heeft de verdachte het slachtoffer tegen het hoofd geslagen en is het slachtoffer door leden van de groep tegen zijn benen getrapt. De verdachte heeft een kruk tegen het slachtoffer gegooid. Met zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hier (onder meer) bloeduitstortingen in zijn gezicht en een gezwollen neus aan overgehouden.
Het hof is bij de straftoemeting uitgegaan van straffen die rechters meestal opleggen voor soortgelijke feiten, zoals die zijn beschreven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Ook heeft het hof rekening gehouden met de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd. In het nadeel van de verdachte weegt dat zijn aandeel in het geweld groot was. Aan de medeverdachten – die minder geweld hebben gebruikt richting het slachtoffer dan de verdachte – zijn taakstraffen van respectievelijk 180 en 120 uren opgelegd.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 september 2023 volgt dat de verdachte eerder voor verschillende (gewelds)feiten – te weten brandstichting, mishandeling, bedreiging en vernieling – onherroepelijk is veroordeeld. Ook dit weegt het hof in zijn nadeel. Gelet op de aard en ernst van het feit acht het hof een oplegging van een gevangenisstraf, zoals door de rechtbank is gedaan, in beginsel zonder meer passend.
Het hof heeft echter, met de raadsman, geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in hoger beroep is overschreden. Het hof ziet hierin aanleiding om in plaats van een gevangenisstraf een taakstraf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
130 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. R.P. den Otter en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2023.
mr. W.S. Ludwig is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.