ECLI:NL:GHAMS:2023:2429

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
23-000349-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijk geweld en mishandeling met deels voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2004, was aangeklaagd voor openlijk geweld en mishandeling van een leeftijdsgenoot op 8 november 2022 in Amsterdam. Het hof heeft geoordeeld dat het niet bewezen kon worden dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd, omdat de geweldshandelingen plaatsvonden in een aula van een middelbare school, die niet als een voor het publiek toegankelijke ruimte kan worden beschouwd. Daarom is de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde openlijk geweld.

Wat betreft de mishandeling, heeft het hof vastgesteld dat de verdachte de benadeelde partij heeft mishandeld door deze te slaan. De verdachte is veroordeeld voor de subsidiaire tenlasteleggingen van mishandeling. Het hof heeft een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd, waarbij de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging zijn genomen. De verdachte heeft eerder soortgelijke misdrijven gepleegd, wat ook in zijn nadeel heeft meegewogen. Daarnaast zijn vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000349-23
datum uitspraak: 21 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2023 in de strafzaak onder de parketnummers 13-291335-22, 13-261017-21 (TUL) en 13-171277-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Amsterdam openlijk, te weten, in de school [school] (gelegen aan de [adres 2]), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde 1], door
  • deze [benadeelde 1] (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) te stompen/slaan, en/of
  • (met kracht) een stoel tegen de arm van deze [benadeelde 1], in elk geval zijn lichaam, te gooien/werpen, in elk geval in zijn richting te gooien/werpen, en/of
  • (met kracht) een tafel tegen deze [benadeelde 1] aan te duwen, en/of
  • deze [benadeelde 1] met kracht vast te grijpen/houden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Amsterdam [benadeelde 1], heeft mishandeld door
- deze [benadeelde 1] (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) te stompen/slaan, en/of
  • (met kracht) een stoel tegen de arm van deze [benadeelde 1], in elk geval zijn lichaam, te gooien/werpen, in elk geval in zijn richting te gooien/werpen, en/of
  • (met kracht) een tafel tegen deze [benadeelde 1] aan te duwen, en/of
  • deze [benadeelde 1] met kracht vast te grijpen/houden;
2.
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Amsterdam, openlijk, te weten, op het schoolplein van de school [school] en/of de openbare weg de [adres 2] te Amsterdam, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde 1], door deze [benadeelde 1] (meermalen) (met kracht) (met gebalde vuist) te stompen/slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 november 2022 te Amsterdam [benadeelde 1] heeft mishandeld door deze [benadeelde 1] (met kracht) (met gebalde vuist) tegen zijn hoofd, in elk geval zijn lichaam, te stompen/slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de politierechter.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair

Hoewel ter terechtzitting in hoger beroep ter zake geen verweer is gevoerd, is het hof van oordeel dat sprake is van een niet-evident geval van het bestanddeel ‘openlijk’ zoals genoemd in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het hof overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn overzichtsarrest (ECLI:NL:HR:2018:1008) het bestanddeel ‘openlijk’ als bedoeld in artikel 141, eerste lid, Sr uitgelegd. Daaruit volgt dat – in de kern – onder ‘openlijk’ dient te worden verstaan dat “de geweldpleging zich op zodanige wijze en op een zodanige plaats moet hebben voltrokken dat de openbare orde is verstoord”.
De geweldshandelingen tegen [benadeelde 1] hebben in dit geval plaatsgevonden in de aula van een middelbare school. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat deze aula een (op dat moment) algemeen toegankelijke plaats of ruimte was voor publiek, met name voor personen die niet in een relatie stonden tot de onderwijsinstelling. Voorts overweegt het hof dat niet is gebleken dat de geweldshandelingen zichtbaar waren voor personen vanaf de openbare weg of vanuit een voor publiek toegankelijke ruimte. Hierin ligt als oordeel van het hof besloten dat het geweld zich voltrok in een besloten ruimte die slechts toegankelijk was voor een beperkte groep personen en dat derhalve niet kan worden bewezen dat sprake is van ‘openlijk’ geweld in de zin van artikel 141 Sr.
Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair

Hoewel het hof van oordeel is dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte de onder feit 2 ten laste gelegde geweldshandelingen heeft gepleegd, is evenwel voor het hof onvoldoende vast komen te staan dat door een ander een bijdrage is geleverd aan dat geweld, nu niet is gebleken dat ten tijde van het onder 2 ten laste gelegde feit een ander dan de verdachte op enige wijze door verbale of fysieke handelingen het door de verdachte gepleegde geweld heeft ondersteund of anderszins heeft bijgedragen aan het ontstaan of het voortduren daarvan. Het onder 2 primair tenlastegelegde kan daarom evenmin worden bewezen, zodat de verdachte ook daarvan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 8 november 2022 te Amsterdam [benadeelde 1], heeft mishandeld door
- deze [benadeelde 1] te slaan en
  • een stoel tegen de arm van deze [benadeelde 1] te gooien en
  • met kracht een tafel tegen deze [benadeelde 1] aan te duwen en
  • deze [benadeelde 1] met kracht vast te grijpen.
2
subsidiair
hij op 8 november 2022 te Amsterdam [benadeelde 1] heeft mishandeld door deze [benadeelde 1] met kracht en met gebalde vuist tegen zijn hoofd te stompen.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde levert telkens op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk, te vervangen door 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de politierechter bijzondere voorwaarden verbonden en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de dadelijke uitvoerbaarheid.
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee mishandelingen in en bij een middelbare school van twee leeftijdsgenoten. Daarbij heeft de verdachte fors geweld gebruikt door onder meer met een stoel te gooien en een tafel tegen een van de slachtoffers aan te duwen. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn en letsel bezorgd. Met zijn handelen heeft hij niet alleen een beangstigende situatie geschapen voor de slachtoffers, maar ook voor omstanders, waaronder leerlingen, die ongevraagd zijn geconfronteerd met het geweld op een plek die bij uitstek veilig zou moeten zijn. Het hof acht dit gedrag van de verdachte ernstig en zorgelijk temeer omdat de verdachte bij beide feiten de confrontatie heeft opgezocht met de slachtoffers.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 augustus 2023 is de verdachte eerder onherroepelijk veroordeeld voor (soortgelijke) misdrijven. Hieruit heeft hij kennelijk onvoldoende lering getrokken, hetgeen in zijn nadeel meeweegt.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds beoogd de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Deze straf is lager dan de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf, mede omdat het hof tot andere bewezenverklaringen is gekomen. Anders dan de politierechter zal het hof geen locatie- en contactverbod opleggen, nu het hof niet over recente informatie beschikt waaruit de noodzaak daartoe blijkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft daarom in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, nu sprake is geweest van aantasting in de persoon (lichamelijk letsel). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (feit 2)

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 450,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft daarom in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, nu sprake is geweest van aantasting in de persoon (lichamelijk letsel). De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13-261017-21)

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2022 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Vordering tenuitvoerlegging (parketnummer 13-171277-20)

Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 september 2021 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 25 uren, te vervangen door 12 dagen jeugddetentie. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 november 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], ter zake van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 november 2022.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2022, parketnummer 13-261017-21, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
30 (dertig) dagenjeugddetentie.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 september 2021, parketnummer 13-171277-20, te weten van:
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
25 (vijfentwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
12 (twaalf) dagenjeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, mr. J.W.P. van Heusden en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. A. Ivanov, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 september 2023.
Mr. N.R.A. Meerbeek is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]