ECLI:NL:GHAMS:2023:2425

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
23-001365-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere diefstallen van parfums en merkartikelen op luchthaven Schiphol met afwijzing proceskosten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 april 2023 was gewezen. De verdachte, geboren in 2002 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was betrokken bij meerdere diefstallen van een grote hoeveelheid parfums en andere merkartikelen uit verschillende winkels op de luchthaven Schiphol. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] B.V., en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en proceskostenveroordeling vernietigd. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij recht had op een schadevergoeding van € 2.537,24 voor materiële schade, maar dat de overige vorderingen niet ontvankelijk waren in het strafproces en enkel bij de burgerlijke rechter konden worden ingediend. Het hof heeft ook de proceskosten die door de benadeelde partij waren opgevoerd, afgewezen, omdat deze niet onder de regeling van proceskosten in het strafrecht vallen. De verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente, en de duur van de gijzeling is vastgesteld op maximaal 35 dagen. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001365-23
datum uitspraak: 19 oktober 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-037256-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 2002,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V., de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de proceskostenveroordeling – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof overweegt dat tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is. Tevens bevestigt het hof het vonnis met dien verstande dat in de aanvulling op dit arrest na het eventueel instellen van beroep in cassatie:
  • de bewijsoverweging van de rechtbank wordt aangevuld;
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden vervangen door de bewijsmiddelen die het hof bezigt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 9.911,10 aan materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij
€ 555,00 aan proceskosten opgevoerd, bestaande uit loonkosten en onderzoekskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 aan materiële schade. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten, door de rechtbank begroot op nihil. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw heeft verzocht in ieder geval de vordering niet voor een hoger bedrag toe te wijzen dan
€ 2.537,24 – de waarde van de 64 missende flesjes parfum – en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in vordering. Tevens heeft zij verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu de benadeelde partij een bedrijf is.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot in ieder geval een bedrag van € 2.537,24, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die voor dat bedrag van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Voor het resterende deel van de gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Nadere behandeling van dit gedeelte zou immers, gelet op de gegeven onderbouwing, een aanhouding van de behandeling van de zaak betekenen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, gelet op de buitenlandse verblijfplaats van de verdachte, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskosten
Omtrent de gevorderde proceskosten stelt het hof voorop dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding daarvan af te wijken.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). De kosten die als proceskosten zijn opgevoerd door de benadeelde partij worden in die regeling niet genoemd. Derhalve wijst het hof de opgevoerde loonkosten en onderzoekskosten af. Het hof veroordeelt de verdachte wel in de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak, en begroot deze kosten op nihil.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V., de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de proceskostenveroordeling en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] B.V. ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.537,24(tweeduizend vijfhonderdzevenendertig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] B.V., ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.537,24 (tweeduizend vijfhonderdzevenendertig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 februari 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. M. Lolkema en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 oktober 2023.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]