ECLI:NL:GHAMS:2023:2424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
23-001284-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere diefstallen van parfums en merkartikelen op luchthaven Schiphol met afwijzing proceskosten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was betrokken bij meerdere diefstallen van parfums en andere merkartikelen uit winkels op de luchthaven Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar negen maanden, rekening houdend met eerdere veroordelingen in Nederland en andere Europese landen. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders professioneel te werk gingen en de diefstallen enkel uit financiële motieven pleegden, wat leidde tot aanzienlijke schade voor de winkeliers. De benadeelde partij, een bedrijf, had een schadevergoeding van € 9.911,10 gevorderd, maar het hof heeft slechts een deel van deze vordering toegewezen, namelijk € 2.537,24, en de rest niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft ook de proceskosten die door de benadeelde partij waren opgevoerd afgewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001284-23
datum uitspraak: 19 oktober 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-037244-23 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft in de bewezenverklaring in het vonnis niet opgenomen dat de verdachte ook kledingstukken heeft weggenomen. Naar het oordeel van het hof betreft dit een kennelijke vergissing, nu de rechtbank, gelet op de bewijsmotivering die ziet op de gepleegde diefstallen op 5 februari 2023, onmiskenbaar heeft beoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van alle tenlastegelegde diefstallen op 5 februari 2023, dus ook die van de kledingstukken. Het hof betrekt bij dit oordeel dat de naam van de winkel waar kledingdiefstal heeft plaatsgehad, [winkel], in het vonnis wél in de bewezenverklaring is opgenomen. Het hof leest aldus de bewezenverklaring verbeterd, in die zin dat de rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van de kledingstukken, zodat (ook) de veroordeling ter zake van deze diefstallen thans ter beoordeling voorliggen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V., de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de proceskostenveroordeling – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat in de aanvulling op dit arrest na het eventueel instellen van beroep in cassatie:
  • de bewijsoverweging van de rechtbank wordt aangevuld;
  • de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen worden vervangen door de bewijsmiddelen die het hof bezigt.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep ook wat betreft de straf zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen voor een langere duur dan de duur van het voorarrest. Tevens heeft zij verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met vergelijkbare jurisprudentie en de LOVS-oriëntatiepunten.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een tijdsbestek van enkele dagen samen met twee mededaders schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen van een grote hoeveelheid parfums en andere (merk-)artikelen uit verschillende winkels op de luchthaven Schiphol. De gestolen goederen vertegenwoordigden gezamenlijk een aanzienlijke economische waarde. De verdachte heeft deze diefstallen kennelijk enkel en alleen om financiële motieven gepleegd, waarbij hij volledig voorbij is gegaan aan de belangen van de winkeliers, die door het handelen van de verdachten schade hebben geleden en overlast hebben ondervonden.
De verdachten zijn bij hun strooptocht zeer professioneel en geraffineerd te werk gegaan. De verdachten waren in het bezit van diverse boardingpasses. De boardingpassen op naam van de verdachte waren bestemd voor in elk geval dertien vluchten van en naar verschillende steden binnen Europa. Deze waren echter niet bedoeld voor het reizen naar deze Europese steden, maar hadden kennelijk enkel en alleen tot doel om langs de security op Schiphol te komen, zodat zij zich konden begeven op de airside waar de benadeelde winkels zich bevonden. Verder blijkt die professionaliteit ook uit de omstandigheid dat de grote hoeveelheid parfums kennelijk direct werden geleverd/doorverkocht aan derden, nu de parfums niet meer werden aangetroffen op de hotelkamer van de verdachten. Het hof rekent het de verdachte bovendien aan dat hij en de mededaders vanuit Litouwen via Parijs zijn afgereisd naar Nederland, een land waarmee zij geen enkele binding hebben, kennelijk met het enkele doel om de diefstallen te plegen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Bij het bepalen van de hoogte van die straf overweegt het hof in strafverzwarende zin als volgt. Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 september 2023 is de verdachte in 2017 en in 2018 in Nederland ter zake van vermogensdelicten, waaronder een diefstal te Schiphol, onherroepelijk veroordeeld. Voorts volgt uit het uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) van 26 september 2023 dat hij in Denemarken, Zweden, Italië en Luxemburg in de periode van 2016 tot en met 2020 meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diefstallen en daarvoor onder meer onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd heeft gekregen. Dit alles weegt in het kader van de strafmaat in het nadeel van de verdachte mee.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Het hof komt daarmee tot een gevangenisstraf van een langere duur dan door de rechtbank opgelegd, nu de informatie over de onherroepelijke veroordelingen in de Europese Unie in eerste aanleg nog niet bekend was en in eerste aanleg dus ook niet heeft meegewogen in de strafoplegging.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter hoogte van € 9.911,10 aan materiële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij € 555,00 aan proceskosten opgevoerd, bestaande uit loonkosten en onderzoekskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 aan materiële schade. De verdachte is veroordeeld in de proceskosten, door de rechtbank begroot op nihil. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw heeft verzocht in ieder geval de vordering niet voor een hoger bedrag toe te wijzen dan € 2.537,24 – de waarde van de 64 missende flesjes parfum – en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in vordering. Tevens heeft zij verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu de benadeelde partij een bedrijf is. Ten aanzien van de proceskosten is verzocht deze niet toe te wijzen, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot in ieder geval een bedrag van € 2.537,24, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die voor dat bedrag van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Voor het resterende deel van de gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Nadere behandeling van dit gedeelte zou immers, gelet op de gegeven onderbouwing, een aanhouding van de behandeling van de zaak betekenen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit gedeelte van de vordering niet worden ontvangen en kan dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, gelet op de buitenlandse verblijfplaats van de verdachte, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Proceskosten
Omtrent de gevorderde proceskosten stelt het hof voorop dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding daarvan af te wijken.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). De kosten die als proceskosten zijn opgevoerd door de benadeelde partij worden in die regeling niet genoemd. Derhalve wijst het hof de opgevoerde loonkosten en onderzoekskosten af. Het hof veroordeelt de verdachte wel in de gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten tot aan de datum van deze uitspraak en begroot deze kosten op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V., de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en de proceskostenveroordeling en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde] B.V.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] B.V. ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.537,24(tweeduizend vijfhonderdzevenendertig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] B.V., ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.537,24 (tweeduizend vijfhonderdzevenendertig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 februari 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. M. Lolkema en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van
mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
19 oktober 2023.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]