ECLI:NL:GHAMS:2023:2345

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
23-001333-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verdachte voor wapenbezit na onrechtmatige doorzoeking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 29 december 2018 in Vlaardingen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken vanwege een onherstelbaar vormverzuim bij de doorzoeking van zijn woning, die was gebaseerd op informatie van het Team Openbare Orde Inlichtingen (TOOI). Het hof heeft echter geoordeeld dat de informatie van het TOOI voldoende basis bood voor de doorzoeking, en dat er geen sprake was van een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde het tenlastegelegde bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 78 voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat een onvoorwaardelijke straf niet passend was gezien de ernst van het feit. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder het vuurwapen en munitie, werden onttrokken aan het verkeer, terwijl een kapmes aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001333-22
datum uitspraak: 13 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 10-003297-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 september 2023 en 13 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit, en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2018 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN Herstal 1922, kaliber 7.65mm, met bijbehorende munitie, te weten 66 kogelpatronen, kaliber 7.65mm, en een magazijnhouder met 9 kogelpatronen, kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken. Volgens de rechtbank is sprake van een onherstelbaar vormverzuim bij het binnentreden en doorzoeken van de woning van de verdachte op 29 december 2018, omdat de zogenoemde TOOI-informatie (zie hierna) niet de inzet van deze dwangmiddelen rechtvaardigde. Het bij deze onrechtmatige doorzoeking aantreffen van het vuurwapen met munitie moet daarom volgens de rechtbank van het bewijs worden uitgesloten.
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep, omdat het tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte ook in hoger beroep moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft gesteld dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte sprake was van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna ook: Sv). Volgens hem bestaat er geen toereikende wettelijke grondslag voor informatieverzameling door het Team Openbare Orde Inlichtingen (hierna ook: TOOI) en biedt de in dit geval door het TOOI verstrekte informatie geen toereikende basis voor een doorzoeking van de woning op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (hierna ook: WWM). Dat moet volgens de raadsman leiden tot bewijsuitsluiting van de vondst van het wapen en de munitie, en daarmee tot vrijspraak.
De advocaat-generaal heeft, onder verwijzing naar de appelschriftuur van 5 augustus 2019, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Daarbij heeft zij zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake is van een vormverzuim, maar dat dit gelet op de jurisprudentie en de aard van het geschonden belang niet dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
Feitelijke gang van zaken
Op grond van de stukken van het dossier stelt het hof het volgende vast.
Op 24 december 2018 heeft een inspecteur, werkzaam als Operationeel Specialist B van het Team Openbare Orde Inlichtingen Eenheid Rotterdam, ter operationele afhandeling de volgende informatie ter beschikking gesteld van het Regionaal Informatie Knooppunt van de eenheid Rotterdam:
“Bij het Team Openbare Orde Inlichtingen Eenheid Rotterdam is recent via een informant de
navolgende informatie binnengekomen:
“Eind 2017 is gezien dat [verdachte01] in het bezit was van een vuurwapen. Hij droeg dit bij zich in een heuptasje”
Noot TOOI:
Met [verdachte01] wordt bedoeld:
[verdachte01] , geboren [geboortedatum01] 1981,
wonende [adres01] .
Voorts verklaar ik, alvorens de bovenstaande informatie ter beschikking te hebben gesteld, mij een oordeel te hebben gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie. Dat oordeel luidt, dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in de samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt: dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.” [1]
Deze ‘TOOI-informatie’ is op 29 december 2018 verstrekt aan hoofdagenten van de Politie Eenheid Rotterdam. Vervolgens is na overleg van de hulpofficier van justitie met de officier van justitie besloten om een doorzoeking te doen op grond van artikel 49 WWM in de woning van de verdachte. Deze doorzoeking vond diezelfde dag (29 december 2018) plaats met een daartoe door de hulpofficier van justitie afgegeven machtiging tot binnentreden. Bij de doorzoeking is een vuurwapen met patroonhouder en munitie in beslag genomen. [2]
Oordeel hof
Het TOOI heeft van een informant informatie ontvangen die – kort gezegd – inhield dat is gezien dat de verdachte een vuurwapen (in een heuptasje) had. Het hof is van oordeel dat met het inwinnen en verstrekken van de informatie door het TOOI niet een meer dan beperkte inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Daarvoor biedt artikel 3 Politiewet 2012 een toereikende wettelijke grondslag.
Op grond van de informatie verstrekt door het TOOI, heeft de hulpofficier van justitie redelijkerwijs kunnen vermoeden, zoals bedoeld in artikel 49 WWM, dat op 29 december 2018 in de woning van de verdachte wapens of munitie aanwezig waren. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verstrekte informatie is voldoende concreet en specifiek, nu het gaat om een daadwerkelijke waarneming van wapenbezit bij een geïndividualiseerde verdachte. Het aanzienlijke tijdsverloop tussen deze waarneming en het moment waarop de informatie door het TOOI is verstrekt, brengt in dit geval niet mee dat van het hiervoor bedoelde redelijke vermoeden geen sprake meer was. Daarbij speelt een rol dat wapenbezit naar zijn aard veelal een voortdurend delict is. Bovendien acht het hof van belang dat:
( a) de verstrekking van informatie door het TOOI wordt geregeerd door de Wet politiegegevens, en daarmee door de opportuniteitstoets of die verstrekking noodzakelijk is met het oog op (in dit geval) de uitoefening van de politietaak, welke toets extra gewicht krijgt doordat het TOOI steeds het belang van afscherming van zijn informanten voorop dient te stellen; [3]
( b) de door een informant verstrekte
bruto-informatie die aan de TOOI-info ten grondslag ligt veelal direct is te herleiden tot de identiteit van de informant, terwijl de door te geven
netto-informatie recht moet doen aan de vergaande garanties die aan de informant moeten worden geboden wat betreft de afscherming van diens identiteit; [4]
( c) de in dit geval door het TOOI verstrekte informatie eind 2018 recent bij het TOOI was ingekomen en het TOOI zich een oordeel heeft gevormd over de betrouwbaarheid van de informant en over de juistheid van de informatie, welk oordeel luidde, dat de bekende achtergrond van de informant, bezien in de samenhang met de door die informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Het verweer dat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte sprake was van een vormverzuim wordt daarom verworpen. Voor bewijsuitsluiting is geen aanleiding, zodat het hof het tenlastegelegde, mede aan de hand van de verklaring van de verdachte, bewezen oordeelt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 december 2018 te Vlaardingen een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk FN Herstal 1922, kaliber 7.65mm, met bijbehorende munitie, te weten 66 kogelpatronen, kaliber 7.65mm, en een magazijnhouder met 9 kogelpatronen, kaliber 7.65, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij het vuurwapen van zijn terminaal zieke schoonvader in bewaring heeft genomen om te voorkomen dat hij zichzelf wat aan zou doen (het hof begrijpt hieruit dat de raadsman een beroep doet op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht).
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken van enige indicatie van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, zodat het beroep op psychische overmacht niet kan slagen. Verdachte had naar het oordeel van het hof bovendien (gedurende een lange periode) de keuze kunnen maken om de voorwerpen in te leveren bij de politie.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Rotterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken en de in beslaggenomen voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 78 voorwaardelijk, met aftrek en een proeftijd van 1 jaar, met onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen.
De raadsman heeft het hof in geval van strafoplegging verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden en dat de verdachte in dat kader gedurende lange tijd in onzekerheid heeft geleefd. Tenslotte heeft de raadsman het hof verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de Wet wapens en munitie overtreden doordat hij een vuurwapen en bijbehorende munitie in zijn woning had liggen. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Tegen onbevoegd wapenbezit dient daarom krachtig te worden opgetreden. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan in onderhavige zaak naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf.
In het voordeel van de verdachte houdt het hof ermee rekening dat de verdachte het wapen in bewaring had genomen voor een ander, uit angst dat deze persoon zichzelf wat aan zou doen, dat het gaat om een oud feit dat speelde ten tijde van de turbulente beëindiging van de relatie met zijn ex, met wie hij inmiddels afspraken heeft gemaakt over de gezamenlijke opvoeding van hun kind en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote consequenties zou hebben voor de verdachte en zijn nieuwe gezin. Het hof ziet, mede gelet op de ernst van het feit, echter geen aanleiding te komen tot toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr zoals de raadsman heeft bepleit.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep nog het volgende. De rechtbank heeft op 10 juli 2019 vonnis gewezen. Het openbaar ministerie heeft op 24 juli 2019 hoger beroep ingesteld. Het hof doet vandaag uitspraak, zodat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep is overschreden met meer dan twee jaar. Het hof zal deze grote overschrijding van de redelijke termijn compenseren door de op te leggen gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 78 voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 1 jaar passend en geboden.

Beslag

De in beslag genomen voorwerpen, te weten: een vuurwapen, munitie, magazijnhouder met 9 kogelpatronen, zullen worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezenverklaarde met betrekking tot deze voorwerpen is begaan, terwijl zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van het inbeslaggenomen kapmes blijkt niet uit het dossier dat dit valt onder de WWM. Het hof gelast daarom de teruggave daarvan aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
78 (achtenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een vuurwapen met magazijnhouder (goednummer 5738470), munitie (goednummer 5738474) en 9 kogelpatronen (goednummer 5738471).
Gelast de teruggave aan de verdachte van het kapmes (goednummer 5738511).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.J.A. Duker en mr. T. de Bont, en, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2023.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.Doorgenummerde p. 8 van het politiedossier.
2.Doorgenummerde p. 6 van het politiedossier.
3.Vgl. Handboek inwinning, Versie 1.0, Vastgesteld in het Landelijk Projectleidersoverleg Inwinning d.d. 12 december 2013, openbaar gemaakt bij beslissing op bezwaar van 19 januari 2023 van de korpschef van de Nederlandse politie in verband met een verzoek op basis van de Wet open overheid, aan het dossier toegevoegd en te raadplegen via:
4.Vgl. voormeld Handboek inwinning, Versie 1.0, Vastgesteld in het Landelijk Projectleidersoverleg Inwinning d.d. 12 december 2013.