ECLI:NL:GHAMS:2023:2344

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
22/02439
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herindelingsverzoek in het kader van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en de beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep van [X] B.V. tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende een herindelingsverzoek heeft gedaan zoals bedoeld in artikel 97, lid 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). De inspecteur had de brief van 30 mei 2022 van belanghebbende moeten aanmerken als een herindelingsverzoek, maar verklaarde het bezwaar tegen de beschikking van 29 september 2022 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Het Hof heeft vastgesteld dat de inspecteur de brief van belanghebbende in behandeling heeft genomen als een herindelingsverzoek, maar dat dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beslissing moet worden behandeld. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft de inspecteur opgedragen om het betaalde griffierecht van € 365 te vergoeden aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 22/02439
1 september 2023
zevende enkelvoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het beroep van

[X] B.V., gevestigd te [Z] , belanghebbende,

tegen een uitspraak op bezwaar van 29 september 2022 van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

De inspecteur heeft toestemming gegeven zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen. Het Hof heeft belanghebbende laten weten dat geen zitting zou plaatsvinden tenzij hij daarom zou verzoeken. Belanghebbende heeft een dergelijk verzoek niet gedaan. Hierop heeft het Hof het onderzoek gesloten.

Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • verstaat dat de inspecteur alsnog uitspraak doet op het in de brief van 8 november 2022 vervatte bezwaar tegen de beslissing ex. artikel 97, lid 2, Wfsv;
  • draagt de inspecteur op aan belanghebbende het voor het instellen van beroep betaalde griffierecht van € 365 te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende is bij voor bezwaar vatbare beschikking met ingang van 1 januari 2006 ingedeeld in sector 55 Overige takken van bedrijf en beroep.
2. Per brief van 30 mei 2022 heeft belanghebbende de inspecteur als volgt bericht:
“ [X] is momenteel ingedeeld in sector 55 voor de bepaling van de afdrachten premies werknemersverzekeringen.
[X] verkoopt vanuit een showroom en levert op maat gemaakte kozijn- en glaselementen met toebehoren. Naast de verkoop en levering monteert [X] ook de door haar gemaakte kunststof kozijnen in kleinschalige nieuwbouwprojecten. Gelet op deze activiteiten zou [X] als aannemer in de bouw moeten worden aangemerkt.
Onder verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag (
ECLI:NL:GHDHA:2017:379, Gerechtshof Den Haag, BK-16/00107) zou dat betekenen dat [X] ingedeeld zou moeten worden in sector 3.
Graag zien wij uw positieve reactie op de wijziging van de sectorcode op korte termijn tegemoet.”
3. In een e-mail van belanghebbende aan de inspecteur van 6 september 2022 is onder meer het volgende opgenomen:
“U heeft gevraagd om een nadere onderbouwing inzake ons verzoek tot wijziging van de sectorcode.
[X] valt sinds 1-1-2022 onder de verplichtstelling van BPF Bouw (…)”
4. Bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2022 is de hiervoor bedoelde brief van 30 mei 2022 door de inspecteur aangemerkt als bezwaar tegen de onder 1 bedoelde beschikking en is het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
5. Belanghebbende heeft bij brief van 8 november 2022 beroep ingesteld bij het Hof. Bij het Hof is in geschil is of de uitspraak op bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
6. In het beroepschrift van belanghebbende is onder meer het volgende opgenomen:
“Eerst in de loop van 2021 hebben wij onze activiteiten gewijzigd door een toenemende vraag de door ons geleverde kozijnen ook op de bouwplaats te bewerken waar nodig en te plaatsen.
(…)
“Derhalve hebben wij op 30 mei [
Hof:2022] een bezwaar/verzoek ingediend tot wijziging van de sectorindeling in sector 3.”
7. Het Hof overweegt als volgt. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 16 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:203, en mede in het licht van de onder 3 vermelde e-mail van belanghebbende, had de inspecteur de brief van 30 mei 2022 moeten aanmerken als een herindelingsverzoek als bedoeld in artikel 97, lid 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Belanghebbende verzoekt immers om indeling in een andere sector (sector 3 Bouwbedrijf) dan de sector waarin zij bij de onder 1 vermelde beschikking is ingedeeld omdat belanghebbende meent dat haar activiteiten, zoals in de brief beschreven, tot sector 3 behoren. Belanghebbende heeft vervolgens ter onderbouwing van haar verzoek naar voren gebracht dat belanghebbende (pas) met ingang van 1 januari 2022 valt onder het bedrijfstakpensioenfonds Bouw. Hoewel de inspecteur moet worden toegegeven dat belanghebbende niet eerder dan in beroep expliciet tot uitdrukking heeft gebracht dat herindeling volgens haar aan de orde is vanwege een (recente) wijziging van activiteiten, maakt dit het oordeel van het Hof niet anders; ook zonder deze toelichting moet de brief van 30 mei 2022 worden gezien als herindelingsverzoek als bedoeld in artikel 97, lid 1, Wfsv.
8. Tot gegrondverklaring van het beroep kan dit echter niet leiden omdat op het herindelingsverzoek moet worden beslist bij voor bezwaar vatbare beslissing (artikel 97, lid 2, Wfsv). Volgens zijn verweerschrift heeft de inspecteur de brief van 30 mei 2022 ook in behandeling genomen als een herindelingsverzoek als bedoeld in artikel 97, lid 1, Wfsv, waarop is beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking van 29 september 2022. Het Hof zal het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 Awb als bezwaarschrift tegen de beschikking ex. artikel 97, lid 2, Wfsv, ter behandeling doorzenden naar de inspecteur.
9. Het Hof ziet aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het door belanghebbende voor het instellen van beroep betaalde griffierecht. Het Hof ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 1 september 2023 door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: