ECLI:NL:GHAMS:2023:2338

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
200.289.074/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging wegens wilsgebrek van overeenkomst met derde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een vordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens wilsgebrek. De appellanten, bestaande uit twee natuurlijke personen en een besloten vennootschap, hebben in principaal appel de vernietiging van vaststellingsovereenkomsten gevorderd, waarbij zij zich beroepen op wilsgebreken zoals bedreiging en misbruik van omstandigheden. De rechtbank had in eerste aanleg het beroep op vernietiging afgewezen, maar had wel geoordeeld dat een concurrentiebeding in de tweede vaststellingsovereenkomst nietig was wegens strijd met het mededingingsrecht. Dit oordeel is door de appellanten bestreden in hun hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen en producties. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering tot vernietiging moet worden ingesteld tegen alle partijen die bij de rechtshandeling betrokken zijn. In dit geval is [bedrijf 1] B.V., die niet heeft ondertekend maar wel belang heeft bij de instandhouding van de overeenkomst, als partij in het geding betrokken. Het hof heeft daarom besloten om de zaak te verwijzen naar de rol, zodat de geïntimeerden in de gelegenheid worden gesteld om [bedrijf 1] op te roepen, zodat deze partij kan deelnemen aan het geding.

De beslissing van het hof houdt in dat de zaak op 10 oktober 2023 opnieuw zal worden behandeld, waarbij de appellanten de gelegenheid krijgen om de niet opgeroepen partij alsnog in het geding te betrekken. Het hof heeft verdere beslissingen aangehouden tot dat moment.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.289.074/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/668382 / HA ZA 19-689
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 29 augustus 2023
inzake

1.[appellant 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ( [land 1] ),

2. [appellant 2] ,

wonend te [woonplaats 2] ( [land 2] ),

3. [appellante 3] B.V. (voorheen [A.] B.V.),

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellanten in principaal appel,
geïntimeerden in incidenteel appel,
advocaat: mr. M. Ellens te Amsterdam,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 3] ( [land 3] ),
2. [geïntimeerde 2] B.V. (voorheen [geïntimeerde 2] V.O.F.),
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,

3. [geïntimeerde 3] ,

wonend te [woonplaats 4] ,
4. [geïntimeerde 4],
wonend te [woonplaats 4] ,
appellanten in incidenteel appel,
geïntimeerden in principaal appel,
advocaat: mr. E.C. Menkhorst te Zeist.
Partijen worden hierna wederom [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft op 6 december 2022 een tussenarrest gewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum wordt naar dat arrest verwezen. Bij dat arrest heeft het hof een mondelinge behandeling bepaald. Deze heeft plaatsgehad op 3 april 2023. Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling laten toelichten door hun voornoemde advocaten, beiden aan de hand van spreekaantekeningen die zijn overgelegd. Beide partijen hebben daarbij nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Verdere behandeling

2.1
Voordat het hof kan toekomen aan beslissing van de inhoudelijke geschilpunten tussen partijen moet, zoals ook met partijen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, het volgende onder ogen worden gezien.
2.2
[geïntimeerden] vorderen in hoger beroep onder meer dat voor recht wordt verklaard dat de vaststellingsovereenkomsten zijn vernietigd op grond van onder meer de door [geïntimeerden] aangevoerde wilsgebreken, waaronder bedreiging en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft het in eerste aanleg door [geïntimeerden] gedane beroep op vernietiging afgewezen. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat het concurrentiebeding, opgenomen in de tweede vaststellingsovereenkomst als bedoeld in rov. 2.10 van het bestreden vonnis (die het hof zal aanduiden als: de Vaststellingsovereenkomst), nietig is wegens strijd met het mededingingsrecht. Tegen dat oordeel hebben [appellanten] in principaal hoger beroep hun derde grief gericht. Indien het hof die grief gegrond zou bevinden, komt naar aanleiding van de tweede grief van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep de vraag aan de orde of het concurrentiebeding alsnog onwerkzaam moet worden geacht als gevolg van de vernietiging door [geïntimeerde 1] van de Vaststellingsovereenkomst waarvan dat beding een onderdeel vormt.
2.3
Het concurrentiebeding, neergelegd in artikel 3 van de Vaststellings-overeenkomst, is blijkens de aanhef van artikel 3.1 gemaakt ten behoeve van vier van de ondertekenende partijen alsmede ten behoeve van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ), die zelf de Vaststellingsovereenkomst niet heeft ondertekend. [appellanten] hebben gesteld dat het opnemen van het concurrentiebeding in de Vaststellingsovereenkomst noodzakelijk was om een geschil te kunnen beslechten tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en dat dit een harde eis van [bedrijf 1] was.
2.4
De door [geïntimeerden] gevorderde verklaring voor recht moet worden beschouwd als een vordering tot vernietiging in de zin van artikel 3:51 lid 2 BW, die blijkens deze wetsbepaling moet worden ingesteld tegen allen die bij de rechtshandeling (in dit geval: de Vaststellingsovereenkomst) partij zijn. [bedrijf 1] moet naar het oordeel van het hof worden beschouwd als partij dan wel worden gelijkgesteld met een partij nu hij een onmiddellijk belanghebbende is bij instandhouding van de Vaststellings-overeenkomst, waarvan het concurrentiebeding deel uitmaakt.
2.5
Indien een vordering met betrekking tot vernietiging van een overeenkomst niet is ingesteld tegen alle daarbij in bovenbedoelde zin betrokken partijen, dient de rechter, naar aanleiding van een daarop gericht verweer dan wel ambtshalve, gelegenheid te geven om de niet opgeroepen partijen alsnog als partij in het geding te betrekken door oproeping op de voet van artikel 118 Rv. binnen een daartoe te stellen termijn. Dit geldt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411).
Het hof zal daarom de zaak verwijzen naar de rol teneinde [geïntimeerden] in de gelegenheid te stellen om tegen die rolzitting [bedrijf 1] op te roepen, onder meebetekening van de hogerberoepdagvaarding en de zijdens [geïntimeerde 1] genomen memorie van antwoord, tevens houdende grieven in incidenteel appèl, teneinde in het geding tussen te komen of zich te voegen in verband met de vordering inzake vernietiging van de Vaststellingsovereenkomst.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 10 oktober 2023 voor het hiervoor onder 2.5 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Struik, E.M. Polak en A.W.G. Artz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.