In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 21 februari 2023 beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vader was bepaald. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op 24 april 2023 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2023 zijn beide ouders, hun advocaten, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [kind 1] is geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader, die gezamenlijk het gezag uitoefenen. De moeder heeft nog twee andere kinderen uit eerdere relaties, terwijl de vader ook een zoon heeft uit een andere relatie. [kind 1] is eerder onder toezicht gesteld en is sinds december 2022 bij de vader geplaatst. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] afgewezen.
Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet voldoende heeft aangetoond dat de beslissing van de rechtbank onterecht was. De moeder heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het verzoek tot deskundigenonderzoek heeft afgewezen en dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] ten onrechte is gewijzigd. Het hof heeft echter vastgesteld dat de vader in staat is om [kind 1] de nodige stabiliteit en structuur te bieden. De raad heeft geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen, en het hof heeft besloten dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vader blijft. De verzoeken van de moeder zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd.