ECLI:NL:GHAMS:2023:232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
23-002212-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van poging tot moord met aanpassing van de bewijsoverweging voorbedachten rade en oplegging van jeugddetentie en werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2022. De verdachte, geboren in 2001, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor poging tot moord. Het hof bevestigt het vonnis, behalve ten aanzien van de strafoplegging, waarbij de bewijsoverweging met betrekking tot voorbedachten rade wordt vervangen. De verdachte had een conflict met de aangever en heeft op 4 maart 2022 met een klauwhamer een gewelddadige aanval op hem gepleegd, wat leidde tot een verwonding. Het hof oordeelt dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze conclusie. De rechtbank had de verdachte een jeugddetentie van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en het hof handhaaft deze straf, maar met aanpassing van de voorwaarden. De verdachte wordt ook veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren. Het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verstandelijke beperking, en de positieve ontwikkelingen in zijn leven. De bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke straf zijn verbonden, worden gehandhaafd en zijn dadelijk uitvoerbaar. Het hof heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en bevestigt het vonnis voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002212-22
datum uitspraak: 19 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-055540-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2001,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw en de verdachte naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging ten aanzien van de voorbedachten rade van de rechtbank vervangt door de navolgende bewijsoverweging en het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal opheffen.

Bewijsoverweging met betrekking tot voorbedachten rade

De raadsvrouw heeft in hoger beroep opnieuw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe onder meer, kort samengevat, aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om voorbedachten rade vast te stellen. Zij heeft, met verwijzing naar de verklaringen van de verdachte, aangevoerd dat hij niet het vooropgezette plan had om de aangever van het leven te beroven. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij angstig en in paniek was en dat er aldus sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De raadsvrouw heeft hiervoor ook verwezen naar het rapport van de psycholoog dat vermeldt dat voorstelbaar is dat de verdachte een verminderd realiteitsbesef heeft vanuit zijn beperkte cognitieve vermogens, hij in paniek is geraakt en verminderd in staat is geweest om zijn gedragingen aan te sturen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van poging tot moord.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Op 28 januari 2022 heeft er een conflict plaatsgevonden tussen een medewerker (hierna: aangever) van de winkel [winkel01] te Amsterdam (hierna: de winkel) en de verdachte. Hierop raakten zij met elkaar in een handgemeen.
Op 29 januari 2022 is de verdachte teruggegaan naar de winkel. De verdachte had een hamer in de hand. De verdachte heeft de toen daar aanwezige vader van aangever (hierna: de getuige) naar zijn zoon gevraagd. De verdachte heeft de winkel verlaten, nadat hij te horen kreeg dat deze niet aanwezig was.
Tussen 15 en 20 februari 2022 is de verdachte weer in de winkel geweest. De getuige was ook toen in de winkel aan het werk. De verdachte heeft de getuige opnieuw gevraagd naar aangever, die ook op dat moment niet aanwezig bleek te zijn. De verdachte heeft hierbij een mes getoond. De verdachte is uiteindelijk vertrokken.
Op 4 maart 2022 heeft de verdachte uit zijn gereedschapskist een klauwhamer gepakt. Hij is met de klauwhamer vanuit zijn huis in [plaats01] met de trein naar Amsterdam afgereisd en vervolgens naar de winkel gelopen. In de winkel is hij direct in de richting van de balie gelopen. Aangever stond op dat moment achter de balie. De verdachte hield in zijn rechterhand de klauwhamer vast. Hij wees in de richting van het schap achter aangever en vroeg om sigaretten. Aangever draaide zich hierop om richting hetgeen zich achter hem bevond. De verdachte maakte met de klauwhamer een zwaai naar achteren en bewoog deze met grote kracht richting het hoofd van aangever, waarbij hij het hoofd raakte. Aangever heeft hierdoor een verwonding op het hoofd opgelopen. Vervolgens rende de verdachte de winkel uit.
Het hof leidt uit het feit dat de verdachte meerdere keren in de winkel is geweest, op zoek naar aangever, en steeds met medeneming van een als wapen te gebruiken voorwerp, af dat sprake is geweest van een vooropgezet plan in reactie op het incident dat op 28 januari 2022 heeft plaatsgevonden. Het hof concludeert dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen ruim de tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Desondanks heeft hij niet van de uitvoering van zijn voornemen afgezien. Dat op die dag, 4 maart 2022, na het betreden van de winkel sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld, is geenszins gebleken. Het hof acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank de door Reclassering Nederland (hierna: Reclassering) geadviseerde bijzondere voorwaarden verbonden en heeft de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 256 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden die de rechtbank heeft opgelegd en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gerekwireerd tot oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
De raadsvrouw heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep verzocht in geval van een bewezenverklaring rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en, gelet hierop, een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen waarbij het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. In het licht van het voorgaande heeft de raadsvrouw ook verzocht een eventueel op te leggen taakstraf te matigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord, door aangever met een klauwhamer gericht en met kracht op het hoofd te slaan. Aangever heeft daardoor onder meer een verwonding op het achterhoofd opgelopen en mag van geluk spreken dat hij fysiek niet ernstiger gewond is geraakt. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het relatief lichte letsel van aangever niet is te danken aan het handelen van de verdachte, maar slechts het gevolg is geweest van het feit dat aangever met zijn hoofd een draai maakte. De verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Dergelijke feiten dragen bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage die over de verdachte is uitgebracht door [naam01] , GZ-psycholoog, op 30 juni 2022 alsmede van de adviezen van de Reclassering van 21 juli 2022 en van 8 december 2022.
Uit de Pro Justitia rapportage volgt, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat de verdachte op verstandelijk beperkt niveau functioneert en de pedagogische aanpak met sturing en structuur noodzakelijk en mogelijk is. De psycholoog adviseert de verdachte volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Uit de rapportage van de Reclassering en het daaropvolgend voortgangsverslag komt naar voren dat de Reclassering eveneens de toepassing van het jeugdstrafrecht adviseert.
Met de rechtbank en op basis van voornoemde rapportages is het hof van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht op zijn plaats is.
Uit de Pro Justitia rapportage volgt daarnaast dat, kort samengevat en zakelijk weergegeven, bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking (licht tot matig), zodat wordt geadviseerd de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Het hof zal – net als de rechtbank – dit advies overnemen, de verdachte het bewezenverklaarde verminderd toerekenen en bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met deze omstandigheid.
Het hof heeft tevens acht geslagen op hetgeen volgt uit voornoemde rapportages van de reclassering alsmede op hetgeen door dhr. [naam02] , jeugdreclasseerder bij Jeugd- en Gezinsbeschermers (hierna: Jeugdreclassering) en dhr. [naam03] , buddycoach bij [instelling01] , ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat de verdachte een goede ontwikkeling doormaakt. Hij werkt vijf dagen in de week en gaat één dag naar school. Hij zal naar verwachting in april 2022 zijn diploma behalen. De verdachte staat in goed contact met de Jeugdreclassering en met zijn buddycoach en hij is gestart met zijn behandeling bij de Waag. De verdachte is gedreven en voornemens om een hbo-opleiding te volgen. Door de Reclassering is om die redenen geadviseerd de bijzondere voorwaarden die door de rechtbank zijn opgelegd te handhaven, evenals de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht.
De ernst van het bewezenverklaarde rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van aanzienlijke duur. Het hof is echter van oordeel dat het niet wenselijk is de hiervoor genoemde positieve ontwikkelingen en de verschillende trajecten waarmee de verdachte ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep al is begonnen, te doorkruisen door aan de verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die in duur langer is dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 110 dagen. Het hof zal daarom een groot deel van die jeugddetentie in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan de door de Reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde ook tot uitdrukking dient te worden gebracht door oplegging van een aanvullende onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke jeugddetentie en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Dadelijk uitvoerbaar
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Vanwege de ernst van het bewezenverklaarde en de lichtvaardige wijze waarop het geweld is toegepast, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte (zonder behandeling en begeleiding) opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zal het hof de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
256 (tweehonderdzesenvijftig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of
de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden
of
geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • meewerkt aan het toezicht door de Jeugd- en Gezinsbeschermers en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de Jeugd- en Gezinsbeschermers. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • zich niet op het winkeladres van de aangever bevindt, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt ;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met aangever heeft of zoekt, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zich inspant voor het vinden van werk en/of het afronden van zijn opleiding.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. D. Radder en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2023.