ECLI:NL:GHAMS:2023:2315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
200.308.860/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en beoordeling van behoefte en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van de kinderbijdrage die de man dient te betalen voor de verzorging van hun minderjarige kind. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om een verhoging van de kinderbijdrage, terwijl de man verzocht heeft om een verlaging. De rechtbank heeft in haar beschikking van 4 januari 2022 de kinderbijdrage vastgesteld op € 43,- per maand, wat de vrouw niet kon accepteren. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 9 november 2022 heeft de vrouw gesteld dat haar inkomen is verminderd en dat dit gevolgen heeft voor de door de man te betalen bijdrage. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden om partijen de gelegenheid te geven actuele inkomensgegevens te overleggen en om afspraken te maken over de kinderalimentatie. Echter, de man heeft geen gegevens overgelegd, waardoor het hof geen rekening kon houden met de gestelde wijzigingen van omstandigheden. Het hof heeft geoordeeld dat de behoefte van het kind moet worden vastgesteld op basis van de eerdere berekeningen, en heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 26 september 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.308.860/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/319816 / FA RK 21-4191
beschikking van de meervoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Klein te IJmuiden,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat in eerste aanleg mr. J.I. Vervest te Heemskerk, thans geen advocaat.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 4 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 1 april 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 januari 2022.
2.2
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 november 2022, met een bijlage.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 9 november 2022 plaatsgevonden, alwaar zijn verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, en de man. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. Het hof heeft de zaak pro forma aangehouden tot 5 februari 2023 teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om gezamenlijk actuele inkomensgegevens van de man, van de partner van de man en van de vrouw over te leggen en daarnaast om te trachten in onderling overleg afspraken met betrekking tot de kinderalimentatie te maken. Aan partijen is verzocht om het hof twee weken voorafgaand aan de genoemde pro forma datum te berichten over de stand van zaken en de gewenste voortzetting van de procedure. De advocaat van de vrouw heeft het hof bij bericht van 9 mei 2023 meegedeeld dat geen gegevens zijn ontvangen van de man, waardoor hij namens de vrouw geen nader standpunt kan innemen.
2.4
Bij het hof is nadien het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 7 augustus 2023, met bijlagen.
2.5
Aan de advocaat van de vrouw is op 14 juni 2023 bericht dat het hof voornemens is om - zonder verdere mondelinge behandeling - een eindbeschikking te geven. Niet is gebleken van bezwaren daartegen.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben tot 2014 een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2014. De man heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de vrouw.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 27 december 2017 is bepaald dat het door partijen op 22 juli 2017 ondertekende ouderschapsplan deel uitmaakt van die beschikking. In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover thans van belang, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) overeengekomen van € 150,- per maand met ingang van 1 augustus 2017. In overweging 2.6 van die beschikking is opgenomen dat partijen in afwijking van het ouderschapsplan onderling hebben afgesproken dat de man een kinderbijdrage van € 100,- per maand zal voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man een kinderbijdrage dient te voldoen van € 43,- per maand met ingang van 1 augustus 2021, met wijziging van de beschikking van 27 december 2017 en het aan die beschikking gehechte ouderschapsplan in zoverre.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man de bijdrage op € 101,- per maand te bepalen en op het verzoek van de vrouw de bijdrage op € 199,- per maand te bepalen.
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de kinderbijdrage op € 92,- per maand te bepalen met ingang van 1 augustus 2021, althans een bijdrage te bepalen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat de beschikking van 27 december 2017 gewijzigd dient te worden.
Standpunten
5.2
De vrouw stelt dat de behoefte van [minderjarige] hoger is dan € 213,- per maand, omdat partijen – anders dan de rechtbank heeft aangenomen – wel hebben samengewoond: gedurende een jaar woonden zij samen bij de ouders van de vrouw. In die periode werd door hen niets betaald aan haar ouders, omdat zij daar geen geld voor hadden. De behoefte van [minderjarige] moet daarom, anders dan de rechtbank heeft gedaan, worden berekend aan de hand van het netto gezinsinkomen (NGI) van de man en de vrouw gezamenlijk. De vrouw had in 2014 een minimuminkomen. Aan de zijde van de man moet worden uitgegaan van zijn inkomen in 2021 (€ 2.128,-). Op grond van een NGI van € 3.076,- per maand bedraagt de behoefte van [minderjarige] € 393,- per maand. De draagkracht van de man bedraagt € 402,- per maand en die van de vrouw € 245,- per maand. Rekening houdend met een zorgkorting van 15% bedraagt de door de man te betalen kinderbijdrage € 92,- per maand, aldus de vrouw in het hoger beroepschrift.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw gesteld dat haar inkomen is verminderd en dat dit gevolgen heeft voor de door de man te betalen kinderbijdrage. Bovendien was zij op dat moment zwanger van haar tweede kind, aldus de vrouw ter zitting in hoger beroep.
5.3
Ter zitting in hoger beroep heeft de man aangegeven dat zij in de periode dat hij en de vrouw met [minderjarige] bij de ouders van de vrouw inwoonden, geen kosten voor inwoning of boodschappen betaalden. Voorts heeft de man verklaard dat hij voornemens is om per 1 december 2022 ontslag te nemen bij zijn werkgever, maar nog geen nieuwe baan te hebben, en dat zijn partner een WW-uitkering heeft.
Beoordeling
5.4
De vrouw heeft één grief geformuleerd, te weten tegen de wijze waarop de behoefte van [minderjarige] is berekend. De rechtbank heeft de behoefte van [minderjarige] bepaald door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de vrouw en van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de man. Ter zitting in hoger beroep heeft het hof een voorlopig oordeel gegeven op dit punt. Dat voorlopig oordeel luidt dat, omdat de man en de vrouw niet hebben bijgedragen aan de kosten van inwoning in de periode dat zij bij de ouders van de vrouw inwoonden, er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, wat maakt dat er geen gezinsinkomen is waarop de behoefte van [minderjarige] kan worden gestoeld. Het hof handhaaft dit voorlopig oordeel. Dit betekent dat de behoefte van [minderjarige] dient te worden vastgesteld op de zelfde wijze als de rechtbank heeft gedaan. De grief van de vrouw zal dan ook worden verworpen.
5.5
Ter zitting in hoger beroep bleek dat zich ontwikkelingen hadden voorgedaan ten opzichte van de stand van zaken ten tijde van de behandeling van de verzoeken bij de rechtbank: de man zou per 1 december 2022 geen werk meer hebben, zijn partner ontving een WW-uitkering en de vrouw was ten tijde van de zitting in hoger beroep in verwachting. Het hof heeft de zaak daarom aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om actuele inkomensgegevens te overleggen, nu de aard van het geschil - een onderhoudsbijdrage - maakt dat partijen belang hebben bij een vaststelling gebaseerd op een juiste en volledige waardering van alle van belang zijnde omstandigheden ten tijde van de uitspraak in hoger beroep. Het hof heeft vervolgens geen recente financiële stukken van de man en zijn partner ontvangen. Het hof heeft van de vrouw weliswaar twee salarisstroken ontvangen (van mei en juni 2023), maar mr. Klein heeft bij het indienen van deze salarisstroken slechts vermeld dat het salaris van de vrouw niet is toegenomen ten opzichte van het verleden, zonder hieraan verdere concrete conclusies te verbinden.
Nu een onderbouwing van de ter zitting in hoger beroep gestelde wijzigingen van omstandigheden ontbreekt en er geen nadere concrete gegevens voorhanden zijn, kan het hof met de gestelde wijzigingen geen rekening houden en zal het de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.
5.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 26 september 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.