ECLI:NL:GHAMS:2023:2312

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
200.319.121/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid tussenpersoon in verzekeringskwestie na vergaan van motorpleziervaartuig

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de tussenpersoon Eerdmans Yachtverzekeringen B.V. De zaak betreft een geschil tussen Eerdmans en een verzekeringsnemer, hierna aangeduid als [geïntimeerde], die zijn tussenpersoon aansprakelijk heeft gesteld voor schade die hij heeft geleden door het vergaan van zijn motorpleziervaartuig voor de kust van Las Palmas, Gran Canaria. De verzekeringsnemer stelde dat een medewerkster van Eerdmans hem had verzekerd dat zijn boot gedekt was zolang deze zich binnen twintig zeemijlen van de kust bevond. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de verzekeringsnemer in zijn bewijsopdracht was geslaagd, maar het hof heeft het bewijs opnieuw beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verzekeringsnemer niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de getuigen, waaronder die van de verzekeringsnemer zelf, niet voldoende eenduidig waren om te concluderen dat de medewerkster van Eerdmans de verzekeringsdekking zoals gesteld had bevestigd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en wees de vorderingen van de verzekeringsnemer af, met veroordeling tot terugbetaling van ontvangen bedragen en betaling van proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.121/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/688075/ HA ZA 20-810
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 augustus 2023
inzake
EERDMANS YACHTVERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. P.M. Leerink te Deventer,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: niet verschenen, verstek verleend.
Partijen worden hierna Eerdmans en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde] heeft bij ASR een verzekering afgesloten voor zijn motorpleziervaartuig genaamd ‘ [...] ’ (hierna: de boot). [geïntimeerde] heeft de tussenpersoon Eerdmans aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden in verband met het vergaan van de boot voor de kust van Las Palmas, Gran Canaria. Volgens [geïntimeerde] heeft een medewerkster van Eerdmans tegen hem gezegd dat de boot verzekerd zou zijn wanneer die zich binnen twintig zeemijlen uit de kust van Gran Canaria zou bevinden, terwijl dit niet het geval bleek te zijn. In deze zaak draait het er in de kern om of [geïntimeerde] erin is geslaagd bewijs te leveren van deze stelling. De rechtbank heeft geoordeeld van wel. Het hof beoordeelt het bewijs in hoger beroep opnieuw en komt tot een andere conclusie.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Eerdmans is bij dagvaarding van 15 november 2022 in hoger beroep gekomen van het (mondelinge) vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2021 (hierna: het tussenvonnis) en het vonnis van 24 augustus 2022 van de rechtbank Amsterdam (hierna: het eindvonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Eerdmans als gedaagde (hierna: de bestreden vonnissen). [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen [geïntimeerde] is op de rol van 22 december 2022 verstek verleend.
2.2.
Eerdmans heeft daarna een memorie van grieven ingediend, met producties.
Ten slotte heeft Eerdmans het hof gevraagd arrest te wijzen.

3.Feiten

3.1.
De rechtbank heeft in 1.1 van het tussenvonnis en 2.1 van het eindvonnis een samenvatting van de zaak gegeven. In hoger beroep is niet in geschil dat de daar vermelde feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Aangevuld met enkele andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.2.
[geïntimeerde] was eigenaar van de boot. Vanaf de aanschaf van de boot in 2015 heeft [geïntimeerde] die verzekerd tegen aansprakelijkheid, casco- en inboedelschade bij ASR met Europa als verzekeringsgebied (hierna: de ‘Europa’-dekking). Eerdmans heeft als tussenpersoon en gevolmachtigde van ASR de verzekeringsovereenkomst tussen [geïntimeerde] en ASR gesloten en beheerd. [geïntimeerde] heeft op 18 juni 2019 telefonisch contact opgenomen met Eerdmans. Daarna heeft hij de boot op 16 augustus 2019 vanaf Rotterdam naar Gran Canaria laten transporteren. Op 10 september 2019 heeft hij de boot voor de kust van Gran Canaria te water gelaten en is hij gaan varen. Diezelfde dag is de boot ongeveer 9 zeemijlen uit de kust van Las Palmas, Gran Canaria gezonken. Op 11 september 2019 heeft [geïntimeerde] dit per e-mail aan Eerdmans laten weten en een schadeformulier bij Eerdmans ingediend. In opdracht van Eerdmans heeft Rotgans Scheepsadviesbureau vervolgens op 26 september 2019 een rapport uitgebracht en daarin de schade van [geïntimeerde] begroot op € 42.992,85. In een e-mail van 10 december 2019 heeft Eerdmans de schadeclaim van [geïntimeerde] afgewezen. ASR heeft zich daarachter geschaard. Op 10 en 16 december 2019 heeft [geïntimeerde] per e-mail op de afwijzing van Eerdmans gereageerd.

4.Eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg na eiswijziging gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- een verklaring voor recht dat ASR op basis van de verzekeringsovereenkomst gehouden is aan hem de schade te vergoeden die hij door het verloren gaan van de boot heeft geleden,
- veroordeling van ASR tot betaling van € 42.992,85 aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten,
subsidiair:
- een verklaring voor recht dat Eerdmans op basis van onrechtmatig handelen althans een schending van haar zorgplicht gehouden is de schade te vergoeden die hij heeft geleden door het onverzekerd verloren gaan van zijn boot,
- veroordeling van Eerdmans tot betaling van € 42.992,85 aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten,
primair en subsidiair:
- hoofdelijke veroordeling van ASR en Eerdmans in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met rente,
- veroordeling van Eerdmans tot betaling aan [geïntimeerde] van € 4.270,00 aan door [geïntimeerde] aan ASR op basis van het tussenvonnis betaalde proceskosten.
4.2.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat ASR terecht dekking heeft geweigerd en de vorderingen jegens ASR afgewezen. [geïntimeerde] mocht naar het oordeel van de rechtbank op basis van de polisvoorwaarden niet verwachten dat de boot verzekerd zou zijn als die zich voor de kust van Gran Canaria bevond.
4.3.
Daarnaast heeft de rechtbank in het tussenvonnis aan [geïntimeerde] opgedragen om te bewijzen dat een medewerker van Eerdmans hem tijdens het telefoongesprek van 18 juni 2019 heeft medegedeeld dat zijn boot onder de ‘Europa’-dekking verzekerd zou zijn wanneer die zich binnen 20 zeemijlen uit de kust van Gran Canaria zou bevinden (hierna: de bewijsopdracht). In het eindvonnis is de rechtbank vervolgens tot de slotsom gekomen dat [geïntimeerde] het bewijs heeft geleverd en heeft zij Eerdmans veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 42.992,85, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 sept 2019 tot aan de dag van betaling, alsmede tot betaling van de proceskosten (inclusief de nakosten), vermeerderd met wettelijke rente.

5.Beoordeling

5.1.
Eerdmans heeft in hoger beroep geconcludeerd tot het vernietigen van de bestreden vonnissen en tot het afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling - bij arrest uitvoerbaar bij voorraad - van [geïntimeerde] tot terugbetaling aan Eerdmans, door overmaking aan De Vereende N.V., van al hetgeen hij ter uitvoering van het eindvonnis heeft ontvangen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2022 en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
5.2.
Eerdmans heeft een viertal grieven aangevoerd. De eerste grief van Eerdmans is gericht tegen de bewijswaardering van de rechtbank. Eerdmans heeft betoogd dat de rechtbank het beschikbare bewijs niet juist heeft gewaardeerd en ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat [geïntimeerde] geslaagd is in de bewijsopdracht.
5.3.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat op grond van artikel 150 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) op [geïntimeerde] de bewijslast rust van zijn stelling dat een medewerkster van Eerdmans hem tijdens het telefoongesprek van 18 juni 2019 heeft medegedeeld dat zijn boot onder de ‘Europa’-dekking verzekerd zou zijn wanneer die zich binnen 20 zeemijlen uit de kust van Gran Canaria zou bevinden. In dit hoger beroep is dus opnieuw de vraag aan de orde of [geïntimeerde] erin is geslaagd die stelling te bewijzen. Het hof zal daarom de aangevoerde stellingen en bewijsmiddelen opnieuw beoordelen.
Het bewijs
5.4.
[geïntimeerde] heeft in enquête twee getuigen laten horen, [naam 2] - een kennis van [geïntimeerde] - en zichzelf. Eerdmans heeft in contra enquête één getuige laten horen, te weten haar medewerkster [naam 1] . Met betrekking tot de getuigenverklaring van [geïntimeerde] is artikel 164 lid 2 Rv van toepassing; dit betekent dat de verklaring van [geïntimeerde] als partijgetuige omtrent de door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij zijn verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken. Omdat de getuigenverklaring van partijgetuige [geïntimeerde] slechts als aanvullend bewijs kan dienen, komt het voor de vraag of [geïntimeerde] het bewijs heeft geleverd met name aan op de waardering van de getuigenverklaring van [naam 2] , in het licht van de overige bewijsmiddelen.
5.5.
Het hof is op basis van de verklaringen van de gehoorde getuigen, de overgelegde stukken en de door partijen in deze procedure ingenomen stellingen tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde] niet is geslaagd in de bewijsopdracht. Het hof zal hierna toelichten hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
5.6.
Het hof stelt vast dat uit de getuigenverklaring van [naam 2] van 1 april 2022 noch uit zijn in eerste aanleg overgelegde ongedateerde schriftelijke verklaring volgt dat [geïntimeerde] op
18 juni 2019 met een medewerkster van Eerdmans over de verzekering van zijn boot heeft gesproken. Over de datum waarop het bewuste telefoongesprek (waarin de verzekeringsdekking aan de orde zou zijn gekomen) heeft plaatsgevonden heeft [naam 2] immers onder ede alleen verklaard dat het gesprek in 2019 heeft plaatsgevonden en in zijn schriftelijke verklaring heeft [naam 2] over de datum van het telefoongesprek niets verklaard.
5.7.
De op 1 april 2022 onder ede afgelegde verklaring van partijgetuige [geïntimeerde] acht het hof onvoldoende overtuigend om als aanvullend bewijs te dienen. Deze verklaring wijkt namelijk onder meer op het punt van de datum van het gesprek significant af van andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Weliswaar heeft [geïntimeerde] op 1 april 2022 verklaard dat het gesprek over de verzekeringsdekking met de medewerkster van Eerdmans op 18 juni 2019 heeft plaatsgevonden en staat deze datum ook in zijn ongedateerde schriftelijke verklaring die in eerste aanleg is overgelegd, maar uit de e-mails van [geïntimeerde] van 11 september,
10 december en 16 december 2019 volgt veeleer dat [geïntimeerde] eind juli dan wel begin augustus 2019 een gesprek over de verzekering van de boot heeft gevoerd.
5.8.
Op 11 september 2019 schrijft [geïntimeerde] namelijk dat hij twee maanden geleden contact met Eerdmans heeft gehad over zijn reisplan en over de vraag of zijn verzekering voldoende was. In zijn e-mail van 10 december 2019 schrijft [geïntimeerde] “
Ik heb in de week voorafgaande aan mijn boot op transport zetten[de boot is op 19 augustus 2019 op transport gegaan, hof]
uitvoerig met uw kantoor gesproken over de te volgen route betreft verzekering van mijn boot”. En op 16 december 2019 schrijft [geïntimeerde] : “
Ik heb een aantal weken voorafgaand aan mijn schipbreuk[op 10 september 2019, hof]
mijn 3e open hart operatie ondergaan en mijn idee was eigenlijk om de boot naar las Palmas te laten brengen, tot maart in de Canarische eilanden te blijven om wat te vissen, tot rust te komen, mijn zoon en dochter te bezoeken die allebei in [plaats 1] wonen en dan vanaf maart langzaam terug richting Nederland te varen via Middellandse zee en binnendoor via Frankrijk, terug naar [plaats 2] , waar mijn boot al 3 jaar thuishaven heeft. In Augustus zou ik dan weer terug zijn in Nederland. Omdat ik 12 dagen in het ziekenhuis heb verbracht had ik meer dan tijd genoeg om de polis door te lezen van jullie maar die bracht mij geen duidelijkheid over de polis voorwaarden inzake verzekering. vandaar dat ik met jullie gebeld heb om uitleg en een plan van aanpak.”
5.9.
Dat [geïntimeerde] ook op een ander moment (dan op 18 juni 2019) met Eerdmans over de verzekering van de boot heeft gesproken, heeft hij niet gesteld. Bovendien blijkt uit de door [geïntimeerde] overgelegde belgegevens van zijn mobiele telefoon geen ander gesprek met Eerdmans dan een gesprek op 18 juni 2019 en blijkt uit een uitdraai uit het verzekeringsdossier van [geïntimeerde] dat geen andere notitie van een telefoongesprek in het jaar 2019 is opgeslagen dan de notitie van 18 juni 2019.
5.10.
Daar komt bij dat [naam 2] en [geïntimeerde] wisselend hebben verklaard over het reisplan dat [geïntimeerde] aan de medewerker van Eerdmans heeft voorgelegd. In zijn schriftelijke (ongedateerde) verklaring schrijft [naam 2] :
“Uiteindelijk was het plan op mijn advies om de boot naar de Canarische eilanden te laten brengen en dan weer omhoog varen. (…) Er nam een vrouwelijke stem de telefoon op. Er werd eerst nog wat gesproken over iets met betaling daarna stelde [geïntimeerde] de vraag aan deze mevrouw dat hij zijn boot op transport naar de Canarische eilanden wilde zetten en dan in een aantal maanden langs de kust van Marokko, Spanje en Frankrijk binnendoor weer naar huis wilde varen, hoe dat verzekeringstechnisch geregeld was omdat hij er niet uitkwam.”
Als getuige heeft [naam 2] op 1 april 2022 echter verklaard:
“Wij kwamen niet uit de polis, daarom hebben wij Eerdmans gebeld. We waren er op dat moment nog niet over uit of de heer [geïntimeerde] de boot moest laten verschepen. Ik heb in een later gesprek met de heer [geïntimeerde] aangegeven dat het behoorlijk link was om over Golf van Biskaje te varen. (…). Er zijn drie verschillende opties door ons besproken. De boot zou verscheept kunnen worden of er zouden twee vaarroutes kunnen zijn (…). Wat dat zou worden was nog niet bekend, maar de hamvraag in het gesprek was als de boot bij Gran Canaria is, is die dan verzekerd.
Tijdens het getuigenverhoor op 1 april 2022 heeft [geïntimeerde] over dit punt verklaard: “
Ik heb dus voorgelegd dat ik van plan was om mijn boot naar de Canarische Eilanden te laten verschepen om daar een paar maanden rond te hangen, om daarna via de Middellandse Zee weer terug te varen naar Nederland over de binnenwateren.”
Op 10 december 2019 heeft [geïntimeerde] echter per e-mail aan Eerdmans geschreven:
“Ik heb in de week voorafgaande aan mijn boot op transport zetten uitvoerig met uw kantoor gesproken over de te volgen route betreft verzekering van mijn boot. Precies uitgelegd wat ik wilde gaan doen en daarop is mij het advies gegeven om de boot op transport te plaatsen. Daar de boot te verzekeren voor transport. (…).”
5.11.
Ook is gelet op de verschillende verklaringen niet helder geworden of tijdens het telefoongesprek door de medewerkster van Eerdmans tegen [geïntimeerde] is gezegd dat zijn boot onder de ‘Europa’-dekking verzekerd zou zijn wanneer die zich binnen 20 zeemijlen uit de kust van Gran Canaria zou bevinden. In de schriftelijke verklaring van [naam 2] staat hierover:
“Er werd eerst nog wat gesproken over iets met de betaling daarna stelde [geïntimeerde] de vraag aan deze mevrouw dat hij zijn boot op transport naar de Canarische eilanden wilde zetten en dan in een aantal maanden langs de kusten van Marokko, Spanje en Frankrijk binnendoor weer naar huis wilde varen, hoe dat verzekeringstechnisch geregeld was omdat hij er niet uitkwam. (…) De vrouw antwoordde: als je binnen 20 mijl uit de kust van een europees land blijft dan ben je verzekerd, zo gauw je daar buiten komt ben je niet meer verzekerd. [geïntimeerde] zei toen, Canarische eilanden behoren tot Spanje. De vrouw: Ja, zolang je binnen die 20 mijls zone blijft ben u verzekerd.”
Onder ede heeft [naam 2] verklaard: “
Daarna heeft de heer [geïntimeerde] gevraagd of zijn boot verzekerd zou zijn als die zich binnen twintig mijl voor de kust van Gran Canaria bevond. Dat werd bevestigd als hij binnen twintig mijl uit de kust zou blijven. Het was een heel helder antwoord. Het was een bevredigend antwoord met het idee: ik ben goed verzekerd. (…) Ik begreep uit het telefoongesprek dat de Canarische Eilanden tot Europa behoorden. De Canarische Eilanden behoren immers tot de Europese Unie, Spanje. De medewerkster van Eerdmans heeft gezegd dat de verzekering van de heer [geïntimeerde] in orde was. Hij zou verzekerd zijn tot twintig mijl voor de kust van de Canarische Eilanden.”
In zijn eerste bericht over het vergaan van de boot van 11 september 2019 schrijft [geïntimeerde] :
“De toenmalige dame aan de lijn vertelde me dat alle europese wateren waren verzekerd. Maar als ik daarbuiten zou gaan ik contact moest opnemen met jullie.”In zijn e-mail van 10 december 2019 schrijft [geïntimeerde] hierover:
“Na aankomst is de boot binnen Europese wateren tenzij ik buiten de 12 mijl zone kom. Afgesproken was dat ik zou bellen op het moment dat mijn boot in las palmas zou liggen. Alles is precies zo uitgevoerd als met uw medewerker is besproken en geadviseerd.”Op 16 december 2019 bericht [geïntimeerde] aan Eerdmans:
“Ik heb alleen met jullie gesproken, uw medewerker heeft mij expliciet verteld dat ik zolang ik binnen de Europese wateren blijf, ook hier wederom specifiek gevraagd aangaande Canarische eilanden, oversteek las Palmas naar [plaats 1] is buiten Europese wateren, [plaats 1] naar Lanzarote blijft binnen de Europese wateren. Lanzarote naar Gibraltar is buiten Europese wateren. Mij werd geadviseerd om eerst alles te regelen met het transport en zo gauw ik in Las Palmas was met de boot, terug te bellen en alles te regelen. Ook hier specifiek gevraagd wat ik moest doen, het antwoord luidde, als je me belt of een mail stuurt zet ik hier de zaak in werking. (…).”
In de schriftelijke verklaring van [geïntimeerde] staat dat de vrouwelijke medewerker van Eerdmans heeft gezegd:
“Wat betreft Canarische eilanden zijn er geen problemen zolang u binnen de (12 of 20 mijl) zone blijft. Zo gauw u daarbuiten gaat moet u vooraf contact met ons opnemen.”Onder ede heeft [geïntimeerde] hierover verklaard:
“Ik heb dus voorgelegd dat ik van plan was om mijn boot naar de Canarische Eilanden te laten verschepen om daar een paar maanden rond te hangen, om daarna via de Middellandse Zee weer terug te varen naar Nederland over de binnenwateren. De medewerkster van Eerdmans vertelde mij dat zo lang ik binnen de Europese wateren zou blijven (ik dacht dat het 12 mijl was, maar het was 20 mijl) dat ik verzekerd zou zijn en dat ik niet verzekerd zou zijn als ik verder dan die afstand van de kust zou varen. (…) Ik heb de Canarische Eilanden specifiek benoemd.”
5.12.
Het hof hecht er ten slotte aan om over de getuigenverklaring van de medewerkster [naam 1] het volgende op te merken. Dat zij tijdens haar getuigenverhoor vragen van verzekeringstechnische aard van de rechter-commissaris heeft beantwoord, wil niet zeggen dat zij op 18 juni 2019 de instructie van haar werkgever om geen vragen van klanten van verzekeringstechnische aard te beantwoorden, niet heeft opgevolgd. Deze verklaring kan daarom en ook anderszins niet bijdragen aan het door [geïntimeerde] te leveren bewijs en behoeft daarom geen verdere bespreking.
Uit de duur van het gesprek van circa vier minuten volgt evenmin dat tijdens het gesprek aan [geïntimeerde] is medegedeeld dat zijn boot onder de ‘Europa’-dekking verzekerd zou zijn wanneer die zich binnen 20 zeemijlen uit de kust van Gran Canaria zou bevinden en is hiervoor ook geen (voldoende) aanwijzing.
5.13.
Gelet op het voorgaande is het hof tot het oordeel gekomen dat niet met een redelijke mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat een medewerker van Eerdmans hem tijdens het telefoongesprek van 18 juni 2019 heeft medegedeeld dat zijn boot onder de ‘Europa’-dekking verzekerd zou zijn wanneer die zich binnen 20 zeemijlen uit de kust van Gran Canaria zou bevinden. Alleen dat op 18 juni 2019 een gesprek heeft plaatsgevonden staat vast. De verklaringen van [naam 2] en [geïntimeerde] zijn echter zodanig wisselend en te weinig eenduidig om een helder beeld te krijgen van de onderwerpen die tijdens dat gesprek aan de orde zijn geweest. Omdat [geïntimeerde] - zoals het hof reeds heeft overwogen - op dit punt de bewijslast heeft komt dat voor zijn risico.
De conclusie
5.14.
De primaire grief slaagt. Hierop strandt de vordering van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft geen concrete feiten te bewijzen aangeboden die tot een ander oordeel aanleiding zouden kunnen geven, zodat het hof aan nadere bewijslevering niet toekomt.
De overige grieven behoeven dan geen afzonderlijke bespreking meer. Het hof heeft op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep een eigen oordeel gegeven over de bewijslastverdeling; er zijn voorts geen onbesproken, in hoger beroep niet prijsgegeven, gronden die in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep dienen te worden behandeld.
5.15.
Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen.
[geïntimeerde] zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen hij ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft ontvangen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2022 en -omdat hij in hoger beroep in het ongelijk is gesteld- tot betaling van de kosten van de procedure in beide instanties. Het hof stelt de kosten aan de zijde van Eerdmans in eerste aanleg vast op € 6.498,00 (€ 2.042 aan griffierecht en € 4.456 (4,0 punten x tarief IV: € 1.114) aan salaris) en de kosten in hoger beroep op € 4.395,33 (€ 103,33 aan explootkosten, € 2.135 aan griffierecht en € 2.157 aan salaris (1 punt tarief IV)).

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het eindvonnis waarvan beroep en beslist als volgt;
6.2.
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
6.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling aan De Vereende N.V. van al hetgeen De Vereende N.V. ter uitvoering van het eindvonnis namens Eerdmans aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 september 2022 tot de dag van terugbetaling;
6.4.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van Eerdmans begroot op € 6.498,00;
6.5.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Eerdmans begroot op € 4.395,33;
6.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F. Aalders, R.M. de Winter en E.M. de Stigter en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2023.