In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind en de verzoeken van de vader om gezamenlijk gezag. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Amsterdam een verzoek ingediend voor vervangende toestemming tot erkenning van zijn biologische kind, dat door de moeder en haar partner was erkend. De rechtbank had dit verzoek afgewezen en de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om gezamenlijk gezag. De vader ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat de erkenning door de partner van de moeder nietig moest worden verklaard en dat hij recht had op erkenning van het kind.
Het hof oordeelde dat de toestemming van de moeder voor de erkenning door haar partner voorwaardelijk was, omdat er nog geen definitieve uitspraak was gedaan op het verzoek van de vader. Het hof verleende de vader vervangende toestemming tot erkenning van het kind en vernietigde de erkenning door de partner van de moeder. Het hof oordeelde dat de belangen van het kind en de vader zwaarder wogen dan de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding.
Daarnaast werd het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er onvoldoende contact was tussen de vader en het kind, wat het belang van het kind niet diende. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling tussen de vader en het kind, waarbij de behandeling van dit verzoek werd aangehouden. De beslissing van het hof benadrukt het belang van erkenning van de biologische ouders en de juridische gevolgen daarvan voor de betrokkenen.