ECLI:NL:GHAMS:2023:2303

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23-000519-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van mishandeling en vernieling met betrekking tot de aangeefster, en de gevolgen van het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en vernieling van goederen die toebehoorden aan de aangeefster, met wie hij een relatie had. De mishandeling vond plaats op 11 februari 2019 in Amsterdam, waarbij de verdachte de aangeefster heeft geslagen, geschopt en haar haren heeft getrokken. Daarnaast heeft hij haar mobiele telefoons, bankpassen en een paspoort vernield.

De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster niet gebruikt mag worden voor het bewijs, omdat zij niet is gehoord in de procedure. Het hof heeft echter geoordeeld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen, ondanks het ontbreken van de verklaring van de aangeefster. Het hof heeft vastgesteld dat de aangeefster eerder bij de politie een belastende verklaring heeft afgelegd en dat er voldoende steunbewijs aanwezig is in de vorm van getuigenverklaringen en medisch bewijs van letsel.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces, maar ook dat het ontbreken van een ondervragingsmogelijkheid niet automatisch leidt tot vrijspraak als er ander bewijs aanwezig is. De zaak toont de complexiteit van het strafrecht aan, vooral in situaties waar getuigen niet kunnen worden gehoord.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000519-20
datum uitspraak: 9 oktober 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-070707-19 en 13-684100-17 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn vriendin, [benadeelde], heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het eenmaal of meermalen (met kracht)
  • slaan en/of stompen tegen het gezicht en/hoofd, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of
  • schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of lichaam van voornoemde [benadeelde] en/of
  • trekken aan de ha(a)r(en) van voornoemde [benadeelde] en/of
  • duwen tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] (waardoor voornoemde [benadeelde] ten val is gekomen);
2.
hij op of omstreeks 11 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans een of meer (mobiele) telefoons (merk Samsung en/of Apple) en/of een paspoort en/of twee, althans een of meer bankpassen en/of een ketting, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking van het verweer

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de aangeefster [benadeelde] niet bereid is nader te worden gehoord en dat daarmee sprake is van een beperking van het ondervragingsrecht van de verdediging. De veroordeling door de politierechter is met name gebaseerd op de verklaring van [benadeelde]. Nu de verdediging in deze zaak niet voldoende wordt gecompenseerd voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid van de aangeefster, moet haar verklaring worden uitgesloten van het bewijs. Dan resteert onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Standpunt van de raadsman
Ook de raadsman heeft zich overeenkomstig zijn pleitnotities primair op het standpunt gesteld dat de verklaring van de aangeefster moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat het ondervragingsrecht van de verdediging en daarmee het recht op een eerlijk proces zijn geschonden. Er is geen legitieme reden voor de aangeefster om niet mee te werken aan haar verhoor en deze verklaring dient te worden aangemerkt als doorslaggevend bewijs om te komen tot een veroordeling. Er zijn onvoldoende compenserende maatregelen aan de verdediging geboden om te zorgen dat er toch sprake is van een eerlijk proces, omdat er geen alternatief mogelijk is voor het horen van de aangeefster, nu er geen dwangmiddelen bestaan in het Britse recht ten aanzien van een weigerende getuige.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde mishandeling, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangeefster opzettelijk heeft mishandeld. De verdachte heeft verklaard dat hij zich tegen de aangeefster heeft verweerd door haar weg te duwen toen zij hem aanviel. Voorts kan de ten laste gelegde vernieling niet worden bewezen, omdat het mogelijk is dat de aangeefster – zoals de verdachte verklaard heeft – haar eigen spullen heeft vernield. De ketting van de aangeefster zou volgens de verdachte zijn kapotgegaan tijdens het duwen.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat indien voor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een belastende getuige te (doen) ondervragen, het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd kan komen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad is onderstaand toetsingskader ontstaan, bestaande uit drie beoordelingsaspecten, die met elkaar verbonden zijn en samengenomen bepalen of een procedure als geheel eerlijk is geweest.
i) Bestond er een goede reden voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid en bijgevolg voor het gebruik van de in het vooronderzoek afgelegde belastende, niet door de verdediging via een ondervraging getoetste, verklaring van de getuige voor het bewijs?
ii) Is de veroordeling uitsluitend of in beslissende mate gestoeld op de verklaring van de belastende getuige (‘sole or decisive rule’)?
iii) Is de verdediging in voldoende mate gecompenseerd voor het ontbreken van die effectieve en behoorlijke ondervragingsgelegenheid?
Toepassing van dit door het EHRM en de Hoge Raad ontwikkelde toetsingskader op het onderhavige geval brengt het hof tot de volgende beoordeling.
Het hof stelt vast dat de aangeefster [benadeelde] bij de politie een voor de verdachte belastende verklaring heeft afgelegd, welke door de politierechter voor het bewijs is gebruikt. In hoger beroep heeft de verdediging verzocht om [benadeelde] als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen en heeft de zaak daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris. Uit de processen-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 15 oktober 2021 en 4 april 2023 volgt dat er via een rechtshulpverzoek aan het Verenigd Koninkrijk, het land waar de aangeefster woonachtig is, meerdere pogingen zijn gedaan om de aangeefster te horen. Ondanks de inspanningen van het kabinet van de raadsheer-commissaris is dit niet mogelijk gebleken, vanwege het feit dat de aangeefster niet mee wilde werken aan een (video)verhoor omdat dit volgens haar te traumatisch zou zijn. Gelet hierop en het feit dat er in het Verenigd Koninkrijk geen dwangmiddelen kunnen worden toegepast ten aanzien van een onwillige getuige, oordeelde de raadsheer-commissaris dat het onaannemelijk is dat de getuige binnen aanvaardbare termijn kon worden gehoord. Hierop is de zaak weer op zitting aangebracht.
Ad i) Vaststaat dat er noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid heeft bestaan voor de verdediging om de betrouwbaarheid van de eerder bij de politie afgelegde verklaring van de aangeefster te toetsen. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van een goede reden dat de aangeefster niet is gehoord. Weliswaar heeft zij verklaard dat een nader verhoor te traumatisch is, maar medische informatie waaruit dit kan worden afgeleid, ontbreekt.
Ad ii) Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van de aangeefster, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel.
De aangeefster heeft op 13 februari 2019 bij de politie verklaard dat de verdachte haar heeft geschopt tegen haar lichaam, haar heeft geslagen (onder meer in haar gezicht) en haar aan haar haren heeft getrokken. De verdachte heeft vervolgens haar ketting en bankpasjes kapotgemaakt, haar paspoort verscheurd en haar telefoons vernield. Uit het dossier blijkt dat de aangeefster op 12 februari 2019 met de verdachte op Schiphol was om een vermissingsrapport van haar paspoort op te laten maken. Toen de verdachte op enige afstand van haar stond zei zij tegen een medewerker van de Marechaussee
can’t I speak with youen
help me, I need to talk to you aloneen probeerde zij, volgens de medewerker van de Marechaussee, iets non-verbaal duidelijk te maken. Bij de Marechaussee rees het vermoeden dat de aangeefster bang was voor de verdachte. Er is een vrouwelijke opsporingsambtenaar opgeroepen om met de aangeefster in gesprek te gaan. Terwijl de Marechaussee wachtte op deze opsporingsambtenaar viel het hen op dat de verdachte vragen beantwoordde die aan de aangeefster werden gesteld. Op de vraag of het paspoort van aangeefster misschien gestolen was, gaf de verdachte het antwoord dat het ergens in Amsterdam verloren was geraakt, samen met twee bankpassen, of woorden van gelijke strekking. Het gesprek werd vooral met de verdachte in de Nederlandse taal gevoerd. Op het moment dat de vrouwelijke opsporingsambtenaar de aangeefster mee wilde nemen naar een ander vertrek keek de verdachte boos, verhief hij zijn stem en zei hij dat hij meewilde, omdat hij zich verantwoordelijk voelde voor haar. Vervolgens liep de aangeefster alleen met de vrouwelijke opsporingsambtenaar mee. Toen zij eenmaal uit het zicht van de verdachte waren, werd de aangeefster zeer emotioneel en verklaarde zij dat de verdachte haar meermaals op het hoofd had geslagen, dat zij veel pijn had aan haar hoofd en dat zij van hem moest zeggen dat haar paspoort en bankpassen vermist waren. De aangeefster liet daarbij verse krassen in haar hals zien en de opsporingsambtenaar zag dat zij een blauw oor had. Het letsel van de aangeefster is door een verbalisant beschreven. De aangeefster had rode streepvormige verkleuringen op de bovenzijde van haar borstkas en verkleuringen van de huid in de hals, op het oor, op het voorhoofd, onder het linkeroog, op de armen en op een heup. Dit letsel is naar het oordeel van het hof passend bij het door de aangeefster beschreven geweld: het schoppen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat de verklaring van de aangeefster niet kan worden aangemerkt als enig of beslissend voor de bewezenverklaring (
sole or decisive), nu zich in het dossier voldoende ander bewijs bevindt dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld en haar spullen kapot heeft gemaakt.
Ad iii) Het hof acht de verklaring van de aangeefster betrouwbaar, nu zij kort na de gebeurtenissen waar het hier om gaat heimelijk om hulp heeft gevraagd aan medewerkers van de Marechaussee en aan hen haar verhaal heeft gedaan. Deze medewerkers hebben niet alleen gerelateerd dat de aangeefster vertelde dat zij was mishandeld door de verdachte, maar zij zagen bovendien dat aangeefster bang was en ‘vers’ letsel had. Hiermee wordt het ontbreken van de mogelijkheid om de aangeefster te horen om de betrouwbaarheid van haar verklaring te toetsen deels gecompenseerd.
Voorts speelt mee dat het hof de door de verdachte gegeven verklaring voor het bij de aangeefster geconstateerde letsel en de schade aan de spullen van aangeefster, en daarmee de betwisting door de verdachte van de verklaring van de aangeefster, niet aannemelijk acht. Het hof acht namelijk, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk dat het bij de aangeefster geconstateerde en hiervoor beschreven letsel enkel het gevolg is geweest van het (ter verdediging) wegduwen van de aangeefster, zoals de verdachte heeft verklaard. Ook de door verdachte gegeven verklaring voor de schade aan de spullen, te weten dat de aangeefster deze (mogelijk) zelf heeft vernield, acht het hof niet aannemelijk, al is het maar omdat zowel de aangeefster als de verdachte hebben verklaard dat de aangeefster weer naar huis in het Verenigd Koninkrijk wilde gaan en het dan niet voor de hand ligt dat de aangeefster haar eigen paspoort, telefoons en bankpasjes vernielt.
Uitkomst van de beoordeling
Het hof is van oordeel dat gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, het gebruik van de verklaring van de aangeefster door het hof voor het bewijs niet in strijd is met artikel 6 EVRM en het proces als geheel als fair kan worden gekwalificeerd. Het verweer op dit punt wordt dus verworpen.
Het hof is voorts van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de aangeefster opzettelijk heeft mishandeld (feit 1) en haar spullen heeft vernield (feit 2). Voor zover met het gebruik van het woord ‘vriendin’ in de tenlastelegging van feit 1 is beoogd een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in artikel 304, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht op te nemen, zal het hof de verdachte hiervan, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs op dit punt, vrijspreken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij omstreeks 11 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het
  • slaan tegen het gezicht en/of hoofd en het lichaam van voornoemde [benadeelde] en
  • schoppen tegen het lichaam van voornoemde [benadeelde] en
  • trekken aan de haren van voornoemde [benadeelde];
2.
hij omstreeks 11 februari 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk twee mobiele telefoons (merk Samsung en Apple), een paspoort, bankpassen en een ketting, die aan [benadeelde] toebehoorden, heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken en heeft dus geen strafeis geformuleerd.
De raadsman heeft verzocht, indien het hof komt tot strafoplegging, een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en omdat het oudere feiten betreft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-vriendin en de vernieling van haar spullen. Het slachtoffer was woonachtig in Engeland en was op bezoek bij de verdachte in Nederland. Hij heeft haar geschopt, geslagen en aan haar haren getrokken. Vervolgens heeft hij haar telefoons op de grond gegooid, haar paspoort verscheurd en haar bankpassen en ketting kapot gemaakt. Dergelijk gewelddadig handelen getuigt van een gebrek aan respect voor het slachtoffer en vormt een aantasting van haar lichamelijke integriteit. De verdachte heeft de aangeefster hiermee niet alleen pijn bezorgd maar ook veel angst aangejaagd. Door haar reisdocument en bankpasjes te vernielen heeft hij haar terugkeer naar Engeland belemmerd. Daarnaast heeft hij daarmee getoond onvoldoende respect te hebben voor andermans eigendommen. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk en het baart het hof zorgen dat de verdachte op deze wijze zijn emoties uit.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2023 blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten. Het hof weegt dit bij de strafoplegging mee in het nadeel van de verdachte. Het hof heeft verder acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 14 september 2023. Hieruit blijkt dat sprake is van een laag recidiverisico, maar dat deze kans als hoog wordt ingeschat op het moment dat de verdachte contact heeft met zijn ouders of een partner heeft. Dat op zichzelf is al zorgelijk. Het hof zal om die reden een deel van de te bepalen straf in voorwaardelijke vorm opleggen, als waarschuwing dat de verdachte zijn gedrag op dit punt moet veranderen.
Het hof stelt verder aan de orde dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat dat hoger beroep is ingesteld. De redelijke termijn is met het instellen van het hoger beroep op 18 februari 2020 aangevangen. Het hof wijst thans, op 9 oktober 2023, eindarrest. Het hof stelt vast dat de behandeling in hoger beroep meer dan 44 maanden heeft geduurd. Het hof is van oordeel dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden en dat dit matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel de oplegging van een taakstraf voor de duur van tachtig uur passend en geboden, maar zal deze gelet op de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, waarvan twintig uren voorwaardelijk. Het hof zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt £ 6.499,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag begroot op € 540,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gevorderde schade (in Britse ponden) is als volgt opgebouwd:
  • ketting £ 180,00;
  • Samsung Galaxy S9+ £ 440,00;
  • Samsung (werktelefoon) £ 150,00;
  • inkomstenderving maart 2019 £ 2.076,91;
  • inkomstenderving april 2019 £ 3.576,91;
  • paspoort £ 75,50;
  • immateriële schade: geen bedrag genoemd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak en daarmee gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij gedeeltelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering, omdat de schadeposten voor de twee telefoons, de ketting en de gederfde inkomsten onvoldoende zijn onderbouwd. De raadsman heeft geen opmerkingen ten aanzien van de gevorderde kosten voor het paspoort.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Materiële schade
De gevorderde posten ‘ketting’, ‘Samsung Galaxy S9+’, ‘Samsung (werktelefoon)’ en ‘paspoort’ zullen worden toegewezen, omdat het voldoende aannemelijk is geworden dat deze schade door de benadeelde partij is geleden en deze posten onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. Daarbij wordt opgemerkt dat, blijkens de op de vordering gegeven toelichting, de benadeelde partij de Samsung Galaxy S9+ heeft moeten aanschaffen ter vervanging van de door de verdachte vernielde Apple telefoon en zij voor de door de verdachte vernielde Samsung werktelefoon haar werkgever een vergoeding heeft moeten betalen.
De in Britse ponden gevorderde schade ter zake van de telefoons en het paspoort begroot het hof in euro’s op respectievelijk € 500,00 en € 85,00. De schade aan de ketting begroot het hof naar billijkheid op een bedrag van € 50,00.
Voor het overige, te weten de gevorderde schade ter zake van de inkomstenderving, is het hof van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek ten aanzien van dit deel van de vordering zou een te grote belasting van het strafproces betekenen. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Dit deel van de vordering kan nog wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De vordering ter zake van immateriële schade is incompleet, nu geen schadebedrag is genoemd. De benadeelde partij zal reeds om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie, zoals gevorderd en verzocht, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 augustus 2017, parketnummer 13-684100-17, voorwaardelijk opgelegde taakstraf van veertig uren. De reden hiervoor is dat de proeftijd reeds ruimschoots was verstreken op het moment dat de vordering werd ingediend.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 635,00 (zeshonderdvijfendertig euro)ter zake van materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 635,00 (zeshonderdvijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 13-684100-17.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. R. van der Heijden en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van
mr. M.S. Jansen en mr. M.C. de Rade, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2023.