ECLI:NL:GHAMS:2023:2272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
23-001141-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling in het verkeer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident op 21 februari 2021 te Beverwijk, waarbij de verdachte de aangever met zijn vuist in het gezicht zou hebben geslagen tijdens een woordenwisseling over rijgedrag. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot andere beslissingen kwam dan de eerste rechter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling, en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De verdachte is eerder strafrechtelijk veroordeeld, wat meegewogen is in de strafmaat. De politierechter had een taakstraf van 40 uren opgelegd, maar het hof heeft deze verlaagd naar 30 uren, rekening houdend met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met de overweging dat de mishandeling in het verkeer een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de aangever met zich meebracht. Het hof heeft daarbij de oriëntatiepunten voor straftoemeting in acht genomen, maar heeft een geldboete niet passend geacht gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001141-21
datum uitspraak: 18 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-048251-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2021 te Beverwijk [slachtoffer01] heeft mishandeld door die [slachtoffer01] met zijn vuist in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat aan de inhoud van de bewijsmiddelen onvoldoende overtuiging kan worden ontleend om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit te komen en dat de verdachte derhalve dient te worden vrijgesproken.
Oordeel hof
Het hof stelt op grond van het procesdossier vast dat op 21 februari 2021 te Beverwijk een verkeersincident heeft plaatsgevonden tussen de aangever en de verdachte. De verdachte was naar eigen zeggen kwaad geworden door de rijstijl van aangever en hij heeft zijn auto midden op de weg tot stilstand gebracht , vlak voor de auto van de aangever om hem over zijn rijgedrag aan te spreken. Uit de aangifte volgt dat de verdachte aangever op enig moment tijdens de woordenwisseling met de vuist in zijn gezicht heeft geslagen en dat dit pijn heeft veroorzaakt. De verklaring van aangever vindt steun in de bij de raadsheer-commissaris afgelegde getuigenverklaringen van [getuige01] en [getuige02] . Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat het tenlastegelegde wettig en ook overtuigend kan worden bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 februari 2021 te Beverwijk [slachtoffer01] heeft mishandeld door die [slachtoffer01] met zijn vuist in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan tien uren subsidiair vijf dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair verzocht de op te leggen straf te matigen en daarbij rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en met het gegeven dat geen sprake is van relevante documentatie. De raadsman heeft betoogd dat het hof een (deels voorwaardelijke) geldboete van € 500,00 zou kunnen opleggen, nu dit de toepasselijke geldboete is volgens het LOVS-oriëntatiepunt behorende bij een droge klap zonder letsel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangever met wie hij een woordenwisseling kreeg over het al dan niet te langzaam rijden in het verkeer. De verdachte heeft daarbij aangever met de vuist in zijn gezicht geslagen. De verdachte heeft hierdoor een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en hem pijn toegebracht. Het feit dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in het verkeer op de openbare weg, rekent het hof de verdachte zwaar aan. Dit soort geweld roept niet alleen bij het slachtoffer gevoelens van onveiligheid en angst op maar ook bij betrokkenen die er getuigen van zijn.
Het hof neemt in ogenschouw de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), op grond waarvan voor dergelijke feiten een geldboete van € 750,00 in beginsel gerechtvaardigd is. Omdat in het onderhavige geval sprake is van agressie in het verkeer acht het hof een geldboete echter niet op zijn plaats. Het hof weegt daarnaast mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 mei 2023 eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof ziet geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak. De verdachte heeft op 3 mei 2021 hoger beroep ingesteld. Gelet op de datum waarop dit arrest wordt uitgesproken, is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim twee maanden overschreden. Vanwege deze geringe overschrijding en nu de strafzaak in twee instanties ruim binnen vier jaren is afgedaan, zal het hof volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in hoger beroep in beperkte mate is overschreden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.A. Hartsuiker, mr. A.R.O. Mooy en mr. R.A.E. van Noort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. Dongelmans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 juli 2023.
=========================================================================
[…]