ECLI:NL:GHAMS:2023:227

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
1 februari 2023
Zaaknummer
200.312.970/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een bestreden vonnis in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2023 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep. De zaak betreft een incident dat door de geïntimeerde is ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W. de Groot, heeft aangevoerd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis hem in een noodsituatie zal brengen, met onomkeerbare gevolgen voor hem en zijn gezin. Hij stelt niet over de financiële middelen te beschikken om het bedrag van de veroordeling te voldoen, wat zou leiden tot de verkoop van zijn woning en mogelijk faillissement. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. Y.N. Rosina, heeft verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de geïntimeerde.

Het hof heeft in zijn beoordeling het belang van de geïntimeerde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder laten wegen dan het belang van de appellant bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de gevolgen van de tenuitvoerlegging voor de geïntimeerde ingrijpend en onomkeerbaar zijn, terwijl de appellant geen spoedeisend belang heeft bij de voortzetting van de tenuitvoerlegging. Het hof heeft daarom besloten de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen totdat er in de hoofdzaak een eindarrest is gewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.970/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C15/268542 / HA ZA 18-9
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 januari 2023
inzake
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens eiser in het incident,
advocaat: mr. J.W. de Groot te Amsterdam,
tegen
[appellant] ,
wonende te [woonplaats(/land)] ,
appellant,
tevens verweerder in het incident,
advocaat: mr. Y.N. Rosina te Naarden.
Partijen worden hierna [geïntimeerde] en [appellant] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] en de tweede appellant in de hoofdzaak, [naam] , zijn bij dagvaarding van 12 mei 2022 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2020 en 16 februari 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [appellant] en [naam] als eisers en [geïntimeerde] als gedaagde.
[geïntimeerde] heeft een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 16 februari 2022 (hierna: het bestreden vonnis) op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kosten rechtens. Daarnaast heeft hij op de voet van artikel 843a Rv een incidentele vordering ingesteld die ertoe strekt afschriften van bescheiden te verkrijgen teneinde in hoger beroep verweer te voeren tegen de veroordelingen in het bestreden vonnis.
Bij memorie van antwoord in de incidenten heeft [appellant] verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de incidentele vorderingen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident.
Overeenkomstig de door partijen tijdens een gehouden mondelinge behandeling gemaakte afspraken over de procesvoering, is (alleen) arrest gevraagd in het incident ex artikel 351 Rv.

2.Beoordeling

2.1
In het bestreden vonnis is voor recht verklaard dat [geïntimeerde] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] (als opdrachtgever) zoals overwogen in rov. 2.10 van het bestreden vonnis en is [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 1.515.230,77, met rente, en € 30.023,01 aan proceskosten, met rente. Deze veroordelingen zijn zonder nadere motivering uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2
[geïntimeerde] stelt dat hij door de (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis in een noodsituatie zal komen te verkeren, met onomkeerbare gevolgen voor hem en zijn gezin, omdat hij niet beschikt over de financiële c.q. liquide middelen om het bedrag van de veroordeling (ineens) te voldoen. Dat betekent dat al zijn bezittingen, waaronder de woning waar hij met zijn gezin woont, zullen moeten worden verkocht dan wel geveild en dat hij persoonlijk in staat van faillissement zal komen te verkeren, terwijl de verwachte verkoopopbrengst van zijn vermogensbestanddelen onvoldoende zal zijn om volledig aan de veroordeling te voldoen. [geïntimeerde] stelt dat er een disbalans is tussen zijn financiële situatie en die van de zeer vermogende [appellant] , dat [appellant] geen spoedeisend belang heeft bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis en dat een reëel restitutierisico bestaat omdat [appellant] in [land] woont. [geïntimeerde] stelt dat hij gezien zijn financiële situatie, het niet onherroepelijk karakter van het bestreden vonnis en de onomkeerbare gevolgen van de executie van het bestreden vonnis een dringend belang heeft bij de in het incident gevorderde onmiddellijke schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis dat zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging.
2.3
[appellant] voert verweer, op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.5
De uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen betreffen betaling van geldsommen. Daarmee is het belang van [appellant] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Om te beoordelen of, zoals [geïntimeerde] met zijn incidentele vordering beoogt, moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn, moeten het belang van [geïntimeerde] bij behoud van de bestaande toestand gedurende het hoger beroep en het voorop gestelde belang van [appellant] bij tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen worden afgewogen.
2.6
[geïntimeerde] heeft een zwaarwegend belang bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, omdat – naar niet in geschil is – (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis gepaard zal gaan met de (executoriale) verkoop van de woning waarin [geïntimeerde] met zijn gezin woont. Dat brengt ingrijpende en onomkeerbare gevolgen met zich voor [geïntimeerde] . Anders dan [appellant] aanvoert, zijn deze gevolgen niet gelijk te stellen met de gevolgen van het aanbod van [geïntimeerde] in het kader van schikkingsonderhandelingen om zijn woning te verkopen en de overwaarde aan te wenden voor een schikking, met het oog waarop [geïntimeerde] zelfs enige keren zijn woning te koop heeft gezet. Indien aanvaard, leidt dit aanbod tot het onomkeerbare gevolg van verkoop van de woning in een situatie waarin partijen hun geschil hebben beëindigd en over en weer zekerheid hebben bereikt over hun rechtsverhouding. Een gedwongen verkoop van de woning in het kader van (de voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis vindt daarentegen plaats in een situatie waarin die rechtsverhouding nog in geschil is. In die inherent onzekere situatie heeft [geïntimeerde] een zwaarwegend belang bij behoud van de bestaande situatie met betrekking tot de woning waarin hij met zijn gezin woont.
2.7
Ook is aannemelijk dat [geïntimeerde] , zoals hij stelt, geconfronteerd zal kunnen worden met een reëel restitutierisico indien de beoordeling in hoger beroep leidt tot de gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen. Niet in geschil is dat [appellant] beschikt over vermogensbestanddelen in [land] . De door [appellant] genoemde mogelijkheid naar het recht van [land] om, onder voorwaarden, buitenlandse vonnissen te erkennen, neemt niet weg dat er geen verordening of verdrag is op grond waarvan een Nederlands vonnis in [land] kan worden erkend of ten uitvoer gelegd. Voorts heeft [appellant] zijn standpunt dat hij over voldoende vermogensbestanddelen in Europa beschikt waarop [geïntimeerde] indien nodig verhaal kan nemen niet geconcretiseerd. Dit restitutierisico draagt bij aan [geïntimeerde] belang bij behoud van de bestaande rechtstoestand.
2.8
Het belang van [appellant] om het bestreden vonnis hangende het hoger beroep ten uitvoer te leggen, om zo vermogensbestanddelen van [geïntimeerde] veilig te stellen, weegt niet op tegen het hiervoor bedoelde belang van [geïntimeerde] bij behoud van de bestaande toestand. Het door [appellant] genoemde eerder te koop zetten van de woning door [geïntimeerde] , neemt het zwaarwegende belang van [geïntimeerde] dat zijn woning niet wordt verkocht in het kader van (verdere) tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis niet weg en levert voorts onvoldoende concrete vrees voor verduistering van vermogensbestanddelen op. De door [appellant] genoemde mogelijkheid dat er hangende het hoger beroep mogelijk andere vorderingen op [geïntimeerde] zullen worden verhaald en de door [appellant] gestelde onwil van [geïntimeerde] om inzicht te geven in zijn vermogenspositie, indien en voor zover nog aan de orde, levert evenmin voldoende concrete vrees voor verduistering van vermogensbestanddelen van [geïntimeerde] op die zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij behoud van de bestaande toestand. Het betoog van [appellant] dat [geïntimeerde] nog over andere vermogensbestanddelen beschikt, leidt niet tot een andere uitkomst, omdat de executie zich klaarblijkelijk alleen richt op de woning waarin [geïntimeerde] met zijn gezin woont.
2.9
De slotsom luidt dat de incidentele vordering zal worden toegewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.1
De hoofdzaak zal naar de hierna te noemen roldatum worden verwezen voor uitlating voortzetting. Er kan arrest worden gevraagd in het incident op grond van artikel 843a Rv. Bij gebreke daarvan zal de zaak naar de rol worden verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [naam] en [appellant] .

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat het hof in de hoofdzaak eindarrest heeft gewezen;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 7 februari 2023 voor uitlating voorzetting als vermeld in 2.10;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, W.A.H. Melissen en J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.