Op 26 september 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 oktober 2021 was gewezen. De zaak betreft de verdachte, geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats]. Het hof bevestigt het vonnis waarvan beroep, maar past de gronden aan. Tevens vernietigt het hof het vonnis ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde].
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 200,00 voor immateriële schade. Het hof wijst deze vordering toe, maar wijst de overige vorderingen van de benadeelde partij af. De verdachte wordt veroordeeld in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt en die nog gemaakt moeten worden voor de tenuitvoerlegging, welke tot de datum van deze uitspraak op nihil zijn begroot.
Daarnaast legt het hof de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], een bedrag van € 200,00 te betalen als vergoeding voor immateriële schade. De duur van de gijzeling wordt bepaald op maximaal vier dagen. Het hof stelt verder dat indien de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. Kengen, in bijzijn van mr. R. Bleumers, griffier.