ECLI:NL:GHAMS:2023:2241

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
23-002598-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling van levensgezel na onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was aangeklaagd voor mishandeling van zijn levensgezel op 12 augustus 2020 in Zaandam. De aangeefster, de toenmalige vriendin van de verdachte, verklaarde dat zij tijdens een ruzie door de verdachte was mishandeld, waarbij zij verwondingen aan haar rechterhand opliep. De verdachte ontkende de beschuldigingen en stelde dat de aangeefster haar verwondingen op een andere manier had opgelopen.

Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 september 2023 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van € 750,00, gelijk aan de straf die in eerste aanleg was opgelegd. De verdediging pleitte voor vrijspraak.

Na beoordeling van de verklaringen van de aangeefster en de verdachte, alsook het beschikbare bewijs, concludeerde het hof dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de aangeefster en de verdachte waren niet eenduidig en er was geen doorslaggevend bewijs dat de mishandeling zoals tenlastegelegd had plaatsgevonden. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld en sprak hem vrij. Het vonnis van de politierechter werd vernietigd en het hof verklaarde niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde had begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002598-21
datum uitspraak: 21 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-206583-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 september 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 12 augustus 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad zijn levensgezel, [slachtoffer], heeft mishandeld door:
  • aan de haren van die [slachtoffer] te trekken en/of
  • een marmeren onderzetter, althans een voorwerp, tegen die [slachtoffer] te gooien en/of
  • die [slachtoffer] te duwen waardoor zij met haar hand door de glazen vitrinekast viel.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing omtrent de bewijsvraag komt dan de politierechter.

Vrijspraak

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd, te weten een geldboete van € 750,00.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
De aangeefster [slachtoffer], de toenmalige vriendin van de verdachte, heeft verklaard dat zij op
12 augustus 2020 door de verdachte is mishandeld tijdens een ruzie in de woning waar zij met de verdachte woonde. Zij heeft (onder andere) verklaard dat zij door de verdachte tegen een vitrinekast aan is geduwd en daardoor met haar hand door de ruit van de vitrinekast is gegaan en verwondingen heeft opgelopen aan haar rechterhand. Verder heeft de aangeefster verklaard dat de verdachte aan haar haren heeft getrokken en een marmeren onderzetter tegen haar hoofd heeft gegooid. De verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar ruzie had met de aangeefster, maar heeft de beschuldigingen van de aangeefster ten stelligste ontkend. Hij heeft verklaard dat hij met een marmeren onderzetter heeft gegooid, maar niet in de richting van of tegen aangeefster en dat de aangeefster het letsel aan haar hand niet door een duw van hem, maar op een andere wijze heeft opgelopen, mogelijk door te slaan tegen de vitrinekast. Door omwonenden is geschreeuw gehoord en zij hebben, net als de politie, verwondingen aan de rechterhand van de aangeefster waargenomen. Ander letsel is niet geconstateerd. De politie heeft voorts gezien dat in de woning een vitrinekast met een gebroken ruit stond en een marmeren onderzetter op de vloer lag.
Naar het oordeel van het hof is op basis van het voorgaande niet bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd. Het hof kan namelijk niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld op de wijze zoals de aangeefster heeft verklaard, nu er voor haar verklaring geen doorslaggevende steun is te vinden in ander bewijs. De geconstateerde verwonding, het aantreffen van de marmeren onderzetter en de gebroken ruit van de vitrinekast alsook het geschreeuw vanuit de woning passen bij zowel de verklaring van de aangeefster als bij die van de verdachte. Bij die stand van zaken moet de verdachte worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. van der Heijden, mr. M.L.M. van der Voet en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
21 september 2023.
=========================================================================
[…]