ECLI:NL:GHAMS:2023:220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
23-004715-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij na veroordeling voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De rechtbank had hem de verplichting opgelegd tot betaling van een bedrag van € 117.676,33 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 januari 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de betrokkene en zijn raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van hennepteelt, hoewel dit niet in de strafzaak was tenlastegelegd. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en is tot andere beslissingen gekomen dan de rechtbank.

Het hof heeft de opbrengsten uit de hennepkwekerij geschat op € 126.863,53, met inachtneming van de kosten die de betrokkene heeft gemaakt. Na aftrek van deze kosten heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 39.225,44. De betrokkene is verplicht gesteld dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 784 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004715-19
datum uitspraak: 31 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met parketnummer 15-067893-19 tegen de betrokkene
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1974,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 117.676,33.
De betrokkene is in de strafzaak bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 13 december 2019 – kort gezegd – veroordeeld voor het telen van hennep en diefstal van elektriciteit.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 13 december 2019 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 117.676,33 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Oordeel van het hof

Grondslag van de vordering
De betrokkene is op 31 januari 2023 door dit hof veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennepplanten op 2 juli 2018 en vrijgesproken van hennepteelt op die datum. Op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan voordeel worden ontnomen dat is verkregen door middel van of uit baten van andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de betrokkene zijn begaan. In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e tweede lid Sr van 12 december 2018 (verder: de ontnemingsrapportage) zijn aanwijzingen opgenomen op grond waarvan het hof concludeert dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit een eerdere oogst van de aangetroffen hennepkwekerij. Het strafdossier biedt voldoende aanwijzingen dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het
medeplegenvan hennepteelt, hetgeen overigens niet was tenlastegelegd in de strafzaak.
De betrokkene heeft verklaard op de hoogte te zijn geweest van de hennepkwekerij. Uit een telefoongesprek tussen de betrokkene en zijn ex-partner komt naar voren dat de betrokkene spreekt in termen van “wij”. In dat gesprek heeft de betrokkene met betrekking tot het oogsten gezegd:
wezouden het twee keer doen”.Het voorgaande in combinatie met de verklaring van de betrokkene dat in ieder geval nog twee anderen betrokken waren bij de hennepkwekerij – aan wie de betrokkene zijn huissleutel heeft afgegeven ten behoeve van de kwekerij –, maakt dat het hof ervan uitgaat dat in totaal drie personen bij de hennepkwekerij betrokken zijn geweest. De betrokkene heeft verklaard dat de verdiensten van de hennepkwekerij bedoeld waren als compensatie dan wel terugbetaling van zijn schuld ter hoogte van ongeveer € 20.000,00. In de ontnemingsrapportage komen aanwijzingen naar voren die wijzen op in elk geval één (geslaagde) oogst, zoals vervuilde koolstoffilters, een cannacutter met hennepresten, hennepresten op de vloer, kalkaanslag op het grondzeil en stof op de luchtafzuigslangen en armaturen. Het komt het hof dan ook aannemelijk voor dat de betrokkene en zijn twee mededaders verdiensten uit de hennepkwekerij hebben gehad.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 117.676,33 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De raadsman heeft primair verzocht de vordering af te wijzen dan wel het voordeel op nihil te schatten. Er zou geen eerdere oogst zijn geweest in ruimte A omdat daarin geen kalkaanslag is aangetroffen. De betrokkene zou niets van de opbrengsten van de oogsten uit ruimtes B en C hebben ontvangen. In het geval het hof van oordeel is dat de betrokkene wel voordeel heeft genoten, verzoekt de raadsman de toewijzing van:
 subsidiair: € 12.236,87 (€ 25.000,00 aan opbrengst beloofd vanaf de tweede
oogst minus € 12.763,13 aan kosten ten behoeve van Liander);
 meer subsidiair: € 12.873,54 (€ 37.111,51 + € 39.798,50 aan opbrengsten uit ruimtes
B en C gedeeld door drie daders en minus € 12.763,13 aan kosten ten behoeve van Liander);
 meest subsidiair: € 26.462,31 (€ 40.766,32 + € 37.111,51 + € 39.798,50 aan
opbrengsten uit ruimtes A, B en C gedeeld door drie daders en minus € 12.763,13 aan kosten ten behoeve van Liander).
Opbrengsten
In de woning van de betrokkene zijn hennepplanten van circa acht weken oud aangetroffen in drie ruimtes (A, B en C). In de ruimtes zijn sporen aangetroffen die erop wijzen dat tenminste één maal is geoogst. Indicatoren waren de vervuiling van het filterdoek van de koolstoffilters, het aantreffen van hennepresten in een cannacutter en gedroogde henneptoppen op de vloer en kalkaanslag op het grondzeil. De stelling van de verdediging dat er geen aanwijzingen zijn dat (ook) in ruimte A een keer is geoogst omdat daar geen kalkaanslag is aangetroffen, vindt haar weerlegging in de ontnemingsrapportage. De verbalisanten zagen in ruimte A dat de koolstoffilters waren vervuild, er zijn hennepresten aangetroffen op de vloer en in een cannacutter die daar stond. Het hof ziet hierin aanwijzingen dat ook in ruimte A eerder is geoogst. Verder benoemt de betrokkene zelf in een telefoongesprek met zijn ex-partner dat de hennepplanten die op 2 juli 2018 in de woning stonden de tweede oogst betroffen. Het hof zal in de berekening van het voordeel daarom uitgaan van één (voltooide) oogst in alle drie ruimtes.
In
ruimte Azijn 348 hennepplanten aangetroffen op een oppervlakte van 41 m2. Dat betekent dat er 9 hennepplanten per m2 in de ruimte stonden. Op grond van de standaardberekeningen en normen van het Functioneel Parket Afpakken wordt het aantal kilogram gesteld op 348 * 30,9 gram = 10,7532 kilogram. De daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep is onbekend gebleven. Om die reden zal het hof bij de berekening van de opbrengsten uitgaan van voornoemde standaardberekeningen en normen. De totale bruto opbrengst per oogst wordt berekend aan de hand van een opbrengst van € 4.070,00 per kilogram, hetgeen neerkomt op een totaal van € 4.070,00 * 10,7532 kilogram =
€ 43.765,52.
In
ruimte Bzijn 338 hennepplanten aangetroffen op een oppervlakte van 26 m2. Dat betekent dat er 13 hennepplanten per m2 in de ruimte stonden, hetgeen volgens de standaardberekeningen en normen gelijkstaat aan 338 * 29,1 gram = 9,8358 kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst komt neer op een totaal van € 4.070,00 * 9,8358 kilogram =
€ 40.031,71.
In
ruimte Czijn 382 hennepplanten aangetroffen op een oppervlakte van 24 m2. Dat betekent dat er 16 hennepplanten per m2 in de ruimte stonden, hetgeen volgens de standaardberekeningen en normen gelijkstaat aan 382 * 27,7 gram = 10,5814 kilogram. De totale bruto opbrengst per oogst komt neer op een totaal van € 4.070,00 * 10,5814 kilogram =
€ 43.066,30.
De totale opbrengsten worden gevormd door de optelsom van ruimtes A, B en C tezamen en bedraagt
€ 126.863,53.
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen. De in mindering te brengen kosten zijn in de ontnemingsrapportage per ruimte berekend.
De kosten ten behoeve van
ruimte Abedragen in totaal
€ 2.999,20en bestaan uit de volgende posten:
  • Afschrijvingskosten € 250,00;
  • Hennepstekken € 1.325,88, waarbij is uitgegaan van € 3,81 per stek/plant;
  • Variabele kosten € 1.350,24, waarbij is uitgegaan van € 3,88 per stek/plant;
  • Kosten knippers € 73,08, waarbij is uitgegaan van € 0,21 per stek/plant.
De kosten ten behoeve van
ruimte Bbedragen in totaal
€ 2.920,20en bestaan uit de volgende posten:
  • Afschrijvingskosten € 250,00;
  • Hennepstekken € 1.287,78, waarbij is uitgegaan van € 3,81 per stek/plant;
  • Variabele kosten € 1.311,44, waarbij is uitgegaan van € 3,88 per stek/plant;
  • Kosten knippers € 70,98, waarbij is uitgegaan van € 0,21 per stek/plant.
De kosten ten behoeve van
ruimte Cbedragen in totaal
€ 3.267,80en bestaan uit de volgende posten:
  • Afschrijvingskosten € 250,00;
  • Hennepstekken € 1.455,42, waarbij is uitgegaan van € 3,81 per stek/plant;
  • Variabele kosten € 1.482,16, waarbij is uitgegaan van € 3,88 per stek/plant;
  • Kosten knippers € 80,22, waarbij is uitgegaan van € 0,21 per stek/plant.
De totale kosten (ruimtes A, B en C tezamen) komen neer op een bedrag van
€ 9.187,20en zullen in mindering worden gebracht op de totale opbrengsten.
Het hof zal de kosten voor elektriciteit, voor zover deze in directe relatie staan met het behalen van wederrechtelijk verkregen voordeel, niet als kosten in mindering brengen. Het ligt op de weg van de betrokkene om aannemelijk te maken dat deze kosten door betrokkene zijn betaald. Overige kosten (niet zijnde elektriciteitskosten die betrekking hebben op de behaalde oogst) die door Liander in rekening zijn gebracht, komen niet voor aftrek in aanmerking omdat deze niet zijn gemaakt om wederrechtelijk voordeel te behalen.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden dat de betrokkene tezamen met twee anderen voornoemde opbrengsten uit hennepteelt heeft genoten. Om die reden zal het hof de totaalsom van € 126.863,53 aan opbrengsten minus € 9.187,20 aan kosten = € 117.676,33 pondspondsgewijs over de drie daders verdelen. Dat brengt mee dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene wordt geschat op
€ 39.225,44.

Verplichting tot betaling aan de Staat

De advocaat-generaal heeft gesteld dat de hoogte van de betalingsverplichting dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 117.676,33, oftewel het bedrag dat de betrokkene aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Het hof komt tot het oordeel dat aan de betrokkene, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 39.225,44. Het hof ziet geen redenen om de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen. De overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep wordt gecompenseerd door een vermindering van de op te leggen straf in de behandelde strafzaak waarin het hof tegelijk met deze ontnemingsprocedure uitspraak doet.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
39.225,44 (negenendertigduizend tweehonderdvijfentwintig euro en vierenveertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 39.225,44 (negenendertigduizend tweehonderdvijfentwintig euro en vierenveertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 784 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. A.P.M. van Rijn en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2023.
mr. A.P.M. van Rijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.