Uitspraak
Inleidende overwegingen
3.vii.geformuleerde verzoek, in die zin dat de raadsman inzage zal worden verstrekt in de secundaire dataset van het onderzoek 26Tongo en dat hem alle chats van de accounts die in het dossier worden gekoppeld aan de verdachte worden verstrekt. Dit verzoek ligt dus niet meer voor aan het hof.
in beginselop grond van de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gegarandeerde waarborgen, met het beginsel van equality of arms als centraal thema, het recht heeft toegang te verkrijgen tot al het materiaal dat zowel ten nadele als ten gunste van de verdachte kan worden gebruikt. Daarbij gaat het niet alleen om dit
material evidence(vgl. EHRM 16 december 1992, nr. 13071/87 (
Edwards/Verenigd Koninkrijk), maar ook om
other evidence that might relate to the admissibility, reliability and completeness of the evidence(vgl. EHRM 4 april 2017, nr. 2742/12 (
Matanovic/Kroatie)). Het hof onderkent in dat licht dat de verdediging deze mogelijkheid moet hebben, teneinde verweren te kunnen formuleren in het kader van de lopende strafzaak, ook waar het gaat om toegepaste methoden van opsporing en de resultaten van dat onderzoek. Op de rechter rust de verplichting erop toe te zien dat aan deze vereisten gedurende de berechting is voldaan. Aan deze vereisten is in het algemeen voldaan als de verdachte, al dan niet naar aanleiding van door of namens hem gedane verzoeken, beschikt over de informatie die redelijkerwijs relevant kan worden geacht voor het kunnen formuleren van verweren in het kader van de strafzaak, zoals hiervoor bedoeld.
fishing expeditionsvormt onder omstandigheden een nadere beperking op dit recht op toegang (vgl. EHRM 4 september 2019, nr. 39757/15 (
Sigurður Einarsson e.a../IJsland). Bij de beoordeling van verzoeken komt daarmee, naast de relevantie voor de strafzaak, ook betekenis toe aan de aannemelijkheid, juistheid en volledigheid van de door de verdediging aan de verzoeken ten grondslag gelegde (feitelijke) motivering.
'to have adequate facilities for the preparation of his defence'. Anders gezegd, of reeds aan de verdediging voldoende feitelijk substraat wordt geboden voor ten overstaan van het hof te voeren verweren ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, dan wel rechtmatigheids- en betrouwbaarheidsverweren, waarvan vorm, inhoud en strekking in grote lijnen kenbaar zijn gemaakt. Het hof heeft bij de beoordeling van de verzoeken vanzelfsprekend betrokken hetgeen ter onderbouwing daarvan is aangevoerd, alsmede wat daaromtrent door de advocaat-generaal naar voren is gebracht.
meestgeschikte procesplaats’. Dit als onderbouwing van het feit dat het Openbaar Ministerie zich schuldig zou maken aan misleiding van de rechter. Het citaat van de raadsman is, zoals hem ter zitting van het hof van 12 september 2023 ook is voorgehouden, onjuist. In artikel 14 van het JIT is opgenomen “
De partijen zorgen ervoor dat zij met elkaar overleggen wanneer dat nodig is voor de coördinatie van de activiteiten van het team, met inbegrip van, maar niet beperkt tot (…) de beste manier om eventuele gerechtelijke procedures te voeren, overweging van de geschikte procesplaats”. Door toevoeging van het woord “meest” creëert de raadsman een context die er niet is, hetgeen afbreuk doet aan de waarde van de gegeven onderbouwing.
de felle aanval van het OM op uw collega’s’ (het hof begrijpt: rechters) niet als een concretere onderbouwing van deze stelling begrijpen, laat staan dat dit mede ten grondslag kan liggen aan een toewijzende beslissing ten aanzien van verzoeken in deze strafzaak in dit kader.
een bewuste strategie is aangehouden van het bewust en actief weghouden van informatie bij advocaten en verdachten en van het indienen van EOB’s die moeten worden ingediend om informatie op te vragen op onjuiste gronden (en dus dat rechters die worden voorgelogen)”. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of die op Encrochat betrekking hebbende suggestie ook betekenis heeft voor de onderhavige zaak, zoals hiervoor reeds is overwogen, beschikt de raadsman, door verwijzing naar 10 randnummers in zijn ‘feitelijke vaststellingen”, in welke randnummers hij in ruime mate citeert uit en verwijst naar (internationale) stukken, over voldoende informatie om verweer ten aanzien van deze conclusie te kunnen voeren. Op welke punten hij hierover desondanks nader onderzoek wenst is gesteld noch gebleken.
- uit vaste rechtspraak van het EHRM volgt dat de verdediging bij de materiële waarheidsvinding een gelijke procespositie moet kunnen innemen als het Openbaar Ministerie, en de verdediging de betrouwbaarheid van belastend bewijsmateriaal moet kunnen toetsen;
- de toeschrijving van verzender/ontvanger in de weergave van de (ontsleutelde) chatberichten mogelijk onjuist is;
- het NFI rapport van 22 juni 2022 niet volstaat ter toetsing van de juistheid (van de toeschrijving) van de data, omdat de NFI-deskundige [deskundige] geen zicht heeft gehad op ‘fase 1’ van het onderzoek (identificatie/verzameling/verkrijging/ bewaring van de data) en geen volledig zicht heeft gehad op ‘fase 2’ (analyse/interpretatie/verslaglegging en presentatie van de data);
- meer informatie moet worden verkregen over ‘fase 1’ en dat de feitelijk betrokkenen bij de technische kant van de SkyECC-operatie moeten worden gehoord over de omstandigheden waaronder de data zijn verkregen en over mogelijke onvolkomenheden tijdens de interceptie;
- een groot aantal serieuze aanwijzingen bestaat voor aanzienlijke gebreken in de betrouwbaarheid en in de digitale
- SkyECC zelf ook de nodige problemen vertoont, doordat berichten die worden verstuurd, niet aankomen of niet worden geladen, maar dus wel zijn opgevangen door de tap;
- ook in de onderhavige zaak concrete aanwijzingen bestaan voor de onbetrouwbaarheid van de SkyECC-data in het dossier, omdat op verschillende momenten sprake is van eenzijdige communicatie en dus berichten van tegencontacten ontbreken.
i.)in het licht van voornoemde uitgangspunten nader onderzoek noodzakelijk is naar de vraag of de wijze van
verkrijgingvan de SkyECC-data onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten zou kunnen hebben geleid tot onbetrouwbaarheid van die data (in voornoemde zin) en of
ii.) nader onderzoek noodzakelijk is naar de vraag of de wijze van
verwerkingvan de SkyECC-data in en door Nederland (waaronder begrepen de daaraan voorafgegane overdracht van de data van Frankrijk naar Nederland) zou kunnen hebben geleid tot de onbetrouwbaarheid daarvan (in voornoemde zin).