ECLI:NL:GHAMS:2023:2169

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
200.327.007/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een huurzaak met betrekking tot een hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant], h.o.d.n. [bedrijf], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [X]. De zaak betreft een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de huurovereenkomst tussen [X] en Wooncompagnie werd ontbonden vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij in de huurwoning. De kantonrechter had geoordeeld dat de ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was, gezien de ernstige tekortkomingen van [X] en de risico's voor de omgeving. De kantonrechter had het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat door [appellant] werd bestreden in het hoger beroep.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die niet al door de kantonrechter in aanmerking zijn genomen. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging is afgewezen, omdat het hof oordeelde dat het belang van Wooncompagnie bij onmiddellijke tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan de belangen van [X] en haar kinderen. Het hof heeft bevestigd dat de kantonrechter een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad en dat er geen sprake is van een kennelijke misslag in het bestreden vonnis. De beslissing over de proceskosten van het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, die naar de rol is verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door Wooncompagnie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.327.007/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9968914 CV EXPL 22-3186
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 15 augustus 2023
inzake
[appellant] ,
h.o.d.n. [bedrijf] ,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[X]
,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. E.G. Al te Nieuw-Vennep,
tegen
STICHTING WOONCOMPAGNIE,
gevestigd te Hoorn,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.M.J. Martinot te Rotterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Wooncompagnie genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 26 april 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Hollandvan 22 februari 2023, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Wooncompagnie als eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie en [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van een productie in de hoofdzaak geconcludeerd. De memorie bevat tevens een incidentele vordering tot schorsing ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [appellant] vordert in het incident dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden geschorst totdat in de procedure in hoger beroep arrest zal zijn gewezen.
Wooncompagnie heeft bij antwoordconclusie in het incident verweer gevoerd en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident.
Daarna zijn in het incident nog ingediend een akte inbreng producties door [appellant] en een akte uitlating producties door Wooncompagnie.
Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.

2.Beoordeling

2.1
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter – kort gezegd en voor zover in het incident van belang – op vordering van Wooncompagnie de tussen [X] (hierna te noemen: [X] ) en Wooncompagnie geldende huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [straatnaam] 19 ( [postcode] ) in [plaats] met ingang van 1 september 2023 ontbonden en [appellant] als bewindvoerder over de goederen van [X] veroordeeld om de woning vóór 1 september 2023 te ontruimen. Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat de politie op de zolder van de woning een in werking zijnde hennepkwekerij met een handelshoeveelheid hennepplanten heeft aangetroffen, dat [X] van de hennepkwekerij op de hoogte was, dat gezien de aard en omvang van de hennepkwekerij en de risico ’s daarvan voor de omgeving (woonwijk) sprake is van een ernstige tekortkoming van [X] die ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Rekening houdend met alle omstandigheden heeft de kantonrechter geoordeeld dat de (woon)belangen van [X] en haar minderjarige kinderen niet zo groot zijn dat de ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd is.
Omdat de kinderen van [X] minderjarig en deels schoolgaand zijn en [X] zwanger is, heeft de kantonrechter de ontbinding uitgesproken op een termijn van ruim zes maanden.
2.2
De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar verklaard en daartoe het volgende overwogen:
“5.20. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de vordering van Wooncompagnie tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad de belangen van partijen afwegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet de kantonrechter nagaan of op grond van die omstandigheden het belang van Wooncompagnie om het vonnis meteen te kunnen executeren zwaarder weegt dan het belang van de bewindvoerder (en [X] ) bij behoud van de bestaande toestand totdat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden.
5.21.
De kantonrechter oordeelt dat het belang van Wooncompagnie bij strikte handhaving van het door haar gevoerde beleid ten aanzien van het weren van hennepkwekerijen in haar woningbezit groot is, niet alleen vanwege het voorkomen van precedentwerking maar ook vanwege de gevaarzetting en overlast voor omwonenden in de vorm van verloedering van de wijk en de daardoor verminderde verhuurbaarheid van de (omliggende) woningen. Dit belang weegt in de omstandigheden van dit geval zwaarder dan de persoonlijke belangen van [X] en haar kinderen. Dat inmiddels meer dan een jaar verstreken is na de vondst van de hennepkwekerij, zoals de bewindvoerder betoogt, maakt dat belang niet minder zwaar. De kantonrechter zal de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad dan ook toewijzen.”
2.3
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, stelt het hof het volgende voorop (vgl. Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
2.4
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis een gemotiveerde beslissing gegeven over de uitvoerbaarheid bij voorraad, zoals hiervoor onder 2.2 weergegeven. De stelling van [appellant] dat die beslissing niet is gemotiveerd, omdat daaruit niet blijkt welke persoonlijke belangen van [X] de kantonrechter bij de belangenafweging heeft betrokken, mist feitelijke grondslag. De kantonrechter heeft immers de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad gemotiveerd door het belang van Wooncompagnie bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis af te wegen tegen de persoonlijke belangen van [X] en haar kinderen bij behoud van de bestaande toestand (de huurovereenkomst voortzetten en in het gehuurde blijven wonen) totdat de rechterlijke uitspraak onherroepelijk is geworden. Verder heeft [appellant] aan zijn vordering in het incident geen feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd die hierbij niet reeds in aanmerking zijn of konden worden genomen door de kantonrechter. De door [appellant] gestelde nieuwe feiten en omstandigheden, te weten de pogingen van [X] om door middel van woningruil vervangende woonruimte te vinden alsmede de omstandigheid dat [X] in verwachting is van haar vierde kind, hebben zich niet pas na het vonnis voorgedaan. De kantonrechter heeft deze al bij haar beslissing in aanmerking genomen. De mislukte woningruil (met een woning in Velsen) die na het bestreden vonnis heeft plaatsgehad werpt geen nieuw licht op de ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis reeds bekende standpunten van partijen over de (on)mogelijkheid voor [X] op die manier een woning te vinden.
2.5
Tot slot is niet gebleken dat het bestreden vonnis op een kennelijke
– feitelijke of juridische – misslag berust. Daartoe is immers tenminste vereist dat reeds op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging of in het dictum onjuist is. Dit kan niet worden gezegd over het oordeel van de kantonrechter in rechtsoverweging 5.16. van het bestreden vonnis dat als niet betwist vaststaat dat van de vader van de kinderen verwacht kan worden dat hij bijdraagt aan de (woon)kosten van de kinderen. [appellant] heeft betoogd dat dit feitelijk oordeel is gebaseerd op een aanname door de kantonrechter zonder dat daarover iets in de procedure is gebleken of (vast)gesteld. Of dat juist is kan niet zonder nader onderzoek van de feiten worden beoordeeld.
2.6
Uit het voorgaande volgt dat er geen omstandigheden zijn die kunnen rechtvaardigen dat van het hiervoor onder 2.3 opgenomen uitgangspunt wordt afgeweken. De incidentele vordering van [appellant] tot schorsing van de tenuitvoerlegging wordt daarom afgewezen.
2.7
Een beslissing over de proceskosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.8
De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een memorie van antwoord door Wooncompagnie.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging
wijst de vordering van [appellant] af;
houdt de beslissing over de proceskosten van dit incident aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 26 september 2023 voor het nemen van een memorie van antwoord door Wooncompagnie;
houdt iedere verdere beslissing aan;
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, D. Kingma en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2023.