ECLI:NL:GHAMS:2023:2160

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
23-003114-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis wegens mishandeling met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor mishandeling. De tenlastelegging betrof het slaan van de benadeelde partij, een willekeurige voorbijgangster, op 5 november 2021 in Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, maar heeft ook rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals blijkt uit een reclasseringsrapport. De verdachte heeft spijt betuigd en kampt met complexe psychische problemen.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 500,00 integraal toegewezen, ter compensatie van immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de omstandigheden van de verdachte en de aard van het gepleegde feit dit niet rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de ernst van het feit als de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging te nemen bij het opleggen van straffen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003114-21
datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 november 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 13-301287-21 en 16-025294-20 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
inschrijfadres: [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 augustus 2023.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] een of meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of de keel te slaan;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 november 2021 te Amsterdam, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] met kracht tegen het hoofd en de keel te slaan;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof heeft acht geslagen op een reclasseringsrapport van 25 augustus 2023.
Gelet op de bevindingen in het onderhavige rapport, alsmede in hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht en de aard van het door de verdachte gepleegde feit is het hof van oordeel dat ten tijde van het feit bij de verdachte sprake was van een complexe combinatie van psychische factoren waardoor het hof aanleiding ziet de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het voorgaande heeft een strafmatigende werking op de op te leggen straf.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis met aftrek
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door op straat de aangeefster – een willekeurige voorbijgangster- tegen haar gezicht en keel te slaan, waardoor zij pijn en letsel heeft bekomen. De verdachte heeft het slachtoffer, die op dat moment met haar vriendinnen in de stad was, vanuit het niets aangevallen en daarbij onverhoeds geweld toegepast. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit het schadeonderbouwingsformulier, gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding, blijkt dat het incident diepe indruk heeft gemaakt op het slachtoffer. Feiten als het onderhavige dragen bovendien bij aan gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de rest van de samenleving. In beginsel is daarom een onvoorwaardelijke straf zonder meer op zijn plaats.
Het hof ziet echter in de omstandigheden van de onderhavige zaak en met name de specifieke persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om anders te beslissen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep spijt betuigd. Daarnaast kampt de verdachte met complexe hulpvragen op diverse gebieden, lijdt hij aan een ernstige geestelijke ziekte en acht het hof hem verminderd toerekeningsvatbaar. In het voorgaande ziet het hof aanleiding om aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hierin ligt besloten dat het toepassen van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals bepleit door de raadsvrouw naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep integraal toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering.
Het hof overweegt dat er inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 juni 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met aftrek en een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het hof acht met de advocaat-generaal termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 5 november 2021.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van 7 november 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 juni 2020, parketnummer 16-025294-20, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.L.M. van der Voet en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
31 augustus 2023.