ECLI:NL:GHAMS:2023:2156

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
23-000274-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis en veroordeling voor mishandeling met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij op 2 augustus 2021 in Amsterdam een benadeelde partij heeft mishandeld door deze meermalen te slaan tegen het gezicht. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar komt tot een andere bewezenverklaring dan de politierechter. De verdachte wordt gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastelegging dat hij de aangever heeft geschopt en tegen de armen heeft geslagen. Het hof oordeelt dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is en dat de mishandeling heeft plaatsgevonden, wat wordt ondersteund door medisch bewijs van letsel.

De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte integraal vrijgesproken moet worden, onder andere vanwege onduidelijkheden in het dossier en het beroep op noodweer. Het hof verwerpt dit beroep, omdat de verklaring van de verdachte niet wordt ondersteund door het dossier. De verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, in plaats van de 60 uur die eerder was opgelegd. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding, die gedeeltelijk wordt toegewezen. De immateriële schade wordt vastgesteld op € 350,00, terwijl de materiële schade niet-ontvankelijk wordt verklaard omdat niet kan worden vastgesteld dat deze het gevolg is van de mishandeling. Het hof legt de verdachte de verplichting op om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het feit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000274-22
datum uitspraak: 14 september 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-208730-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [adres] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
31 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen te slaan en/of te schoppen op/tegen het gezicht en/of armen, in elk geval het lichaam;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft geschopt en dat de verdachte de aangever tegen de armen heeft geslagen, zodat hij van deze onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat veel onduidelijkheden. De aangever heeft over het voorval uiteenlopende verklaringen afgelegd welke deels zijn gefalsificeerd, zodat ook aan de juistheid van de inhoud van de aangifte kan worden getwijfeld. De enkele constatering dat bij de aangever sprake was van letsel, betekent voorts niet vanzelfsprekend dat hieraan een mishandeling vooraf is gegaan. De aangever verkeerde ten tijde van het incident in een staat van dronkenschap, zodat het aannemelijk is dat hij als gevolg hiervan ongelukkig ten val is gekomen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt, nu hij heeft verklaard dat de aangever hem in de woning heeft aangevallen met een mes, waarop hij hem een duw heeft gegeven.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat niet alleen de betwisting van het feitelijke handelen van de verdachte, maar ook het beroep op noodweer in deze zaak raakt aan de bewijsvraag. Immers, met de term ‘mishandeling’
in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht. Daarom zal het hof beide op deze plaats bespreken.
De aangever heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2021 in Amsterdam door de verdachte is geslagen.
Het hof acht deze verklaring – anders dan de raadsman – betrouwbaar nu deze voldoende consistent en specifiek is. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de aangever, die op verschillende momenten contact heeft gehad met de politie, consequent heeft verklaard dat hij door de verdachte is geslagen. De omstandigheid dat de aangever tegenover verbalisanten aanvankelijk heeft verklaard dat hij eveneens door de verdachte was gestoken met een mes, terwijl hij dit in de aangifte niet meer heeft benoemd, maakt dit niet anders. Wel zal het hof de aangifte behoedzaam beoordelen en alleen van die feiten uitgaan die verankering vinden in ander bewijs. Dat de verdachte in het gezicht is geslagen vindt steun in de letselverklaring van 3 augustus 2021, inhoudende dat bij de aangever licht traumatisch schedel-hersenletsel is geconstateerd. Tevens is geconstateerd dat de aangever hematomen had aan de linkerzijde van het gelaat en dat hij een tand miste. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt in zoverre verworpen.
Het hof verwerpt ook het beroep op noodweer, nu de feiten en omstandigheden die door de verdediging aan het beroep ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk zijn geworden. Het hof overweegt daartoe dat de verklaring van de verdachte, inhoudende dat hij door de aangever in de woonkamer werd bedreigd met een mes, waarop hij de aangever een duw heeft gegeven en het mes op de grond van de woonkamer is gevallen, geen steun vindt in het dossier. Uit het proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 5 augustus 2021, volgt dat er in de woning weliswaar een drietal messen is aangetroffen, maar dat geen van deze messen is aangetroffen op de woonkamervloer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2021 te Amsterdam [benadeelde] heeft mishandeld door meermalen te slaan tegen het gezicht;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer meermalen te slaan tegen het gezicht. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel bezorgd. Het hof rekent de verdachte in het bijzonder aan dat de mishandeling heeft plaatsgevonden in de gezamenlijke woning van de verdachte en het slachtoffer. Een woning is immers bij uitstek de plek waar iemand zich veilig en geborgen moet kunnen voelen.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 augustus 2023, is de verdachte niet eerder onherroepelijk veroordeeld en heeft hij zich ook na het bewezenverklaarde feit niet opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Het hof ziet daarom geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en wijkt op dat punt af van de strafeis van de advocaat-generaal.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.451,58, bestaande uit € 451,58 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 701,58, bestaande uit € 451,58 ter vergoeding voor materiële schade en € 250,00 als compensatie voor immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij verenigd met het oordeel van de politierechter.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet kan worden vastgesteld hoe de schade aan zijn gebit is ontstaan.
De verdachte heeft zich slechts afgeweerd tegen een dronken huisgenoot die zijn huissleutels terug wilde, zodat ook voor immateriële schade in deze zaak geen plaats is.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Op basis van de beschikbare informatie kan het hof niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de opgevoerde materiële schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte. Onvoldoende is duidelijk geworden hoe de kosten op de factuur van 22 september 2021 – ruim 7 weken na het bewezenverklaarde feit – zich verhouden tot het bij de benadeelde partij geconstateerde letsel. De vordering is ter terechtzitting in hoger beroep ook niet nader toegelicht.
Het levert in deze fase van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding op om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen daaromtrent nader bewijs bij te brengen. Daarom zal hij in zoverre in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Het hof overweegt dat er inbreuk is gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van
€ 350,00. De vordering tot vergoeding van immateriële schade zal voor het overige worden afgewezen.
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 350,00 aan immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2021 tot aan de dag ter algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen
van € 350,00 (driehonderdvijftig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 2 augustus 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Kengen, mr. M.L.M. van der Voet en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
14 september 2023.
=========================================================================
[…]