ECLI:NL:GHAMS:2023:2151

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
23-001685-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door verkoop van valse merkgoederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2021. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de verkoop van valse merkgoederen. De betrokkene, geboren in 1979, werd in eerste aanleg veroordeeld tot betaling van € 66.259,- aan de Staat. Het openbaar ministerie had deze vordering ingesteld op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 39.064,84 aan de Staat moet betalen, terwijl de verdediging aanvoerde dat de betrokkene een lagere gemiddelde dagopbrengst had en verzocht om rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een nieuwe beslissing genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 13 juli 2014 tot en met 10 oktober 2018 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door de verkoop van valse merkgoederen. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een gemiddelde dagopbrengst van € 73,02 voor de periode van 13 juli 2014 tot en met 31 december 2017 en € 98,93 voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 10 oktober 2018. Na aftrek van kosten en een eerder verbeurd verklaard bedrag, heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 35.000,-.

Het hof heeft ook de draagkracht van de betrokkene in overweging genomen, maar heeft geoordeeld dat er onvoldoende reden was om de betalingsverplichting te matigen. De redelijke termijn in hoger beroep was met drie maanden overschreden, wat heeft geleid tot een vermindering van het te ontnemen bedrag. De beslissing van het hof is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de betrokkene is verplicht tot betaling aan de Staat van € 35.000,-.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001685-21
datum uitspraak: 14 september 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-067843-19 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 66.259,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 juni 2021 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van:
- het in voorraad hebben van valse merkgoederen (als beroep of bedrijf) op 31 oktober 2017 en 11 oktober 2018
- het eenvoudig witwassen van € 23.440,- op 31 oktober 2017.
Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 4 juni 2021 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 66.259,- aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 39.064,84 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de handel in valse merkgoederen, waarbij is uitgegaan van een gemiddelde opbrengst per dag van € 79,07 .
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de betrokkene in de periode van 13 juli 2014 tot en met 10 oktober 2018 geen gemiddelde dagopbrengst van € 83,82 heeft gehad, nu hij niet steeds evenveel in valse merkkleding heeft gehandeld, maar dat van een gemiddelde dagopbrengst van € 73,02 dient te worden uitgegaan. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het verbeurdverklaarde bedrag van € 23.440,-, met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en, gelet op de draagkracht van betrokkene, de betalingsverplichting op nihil te stellen dan wel te matigen.
Oordeel van het hof
Op 29 juni 2019 is door verbalisant [verbalisant 1] een rapport opgesteld met de berekening van het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel per delict (hierna: ontnemingsrapportage). [1]
In de ontnemingsrapportage wordt uiteengezet welk bedrag door de betrokkene is verkregen door
het in de strafzaak bewezenverklaarde en wat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel is dat de betrokkene hierdoor heeft genoten.
De betrokkene is in de hoofdzaak bij onherroepelijk vonnis veroordeeld wegens het in voorraad hebben
van valse merkgoederen (als beroep of bedrijf), op 31 oktober 2017 en op 11 oktober 2018. Uit de
inhoud van het dossier in de strafzaak en de ontnemingsrapportage kan worden afgeleid dat betrokkene
bedrijfsmatig heeft gehandeld en met die handel een inkomen heeft vergaard, in de periode van 13 juli 2014 tot en met 10 oktober 2018.
Aldus bestaan voldoende aanwijzingen, in de zin van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, dat hij ook andere strafbare feiten heeft gepleegd dan die waarvoor hij is veroordeeld. Het is voldoende aannemelijk dat de betrokkene hieruit wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
Opbrengst
Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het precies behaalde voordeel niet is vast te stellen, wordt een verantwoorde schatting gemaakt van het wederrechtelijk behaalde voordeel.
De schatting van het op na te melden geldbedrag gewaardeerde voordeel wordt mede ontleend aan de ontnemingsrapportage.
Bruto dagopbrengst
Het hof gaat uit van een gemiddelde bruto dagopbrengst in de periode van 13 juli 2014 tot en met 31 december 2017 van € 73,02. [2] Over de periode van 1 januari 2018 tot en met 10 oktober 2018 gaat het hof uit van een gemiddelde dagopbrengst van € 98,93. [3]
Periode 13 juli 2014 tot en met 31 december 2017
1.267 dagen x € 73,02 = € 92.516,34
Periode 1 januari 2018 tot en met 10 oktober 2018
283 dagen x € 98,93 = € 27.997,19
€ 92.516,34
€ 27.997,19 +
€ 120.513,53
Kosten
Het hof acht aannemelijk dat de betrokkene ten behoeve van het verkrijgen van het wederrechtelijk verkregen voordeel kosten heeft gemaakt die voor aftrek in aanmerking komen.
Gelet op de gemiddelde inkoopwaarde van de aangeboden valse merkgoederen van 49 procent [4] komen deze kosten voor aftrek in aanmerking: € 120.513,53 x 49% = € 59.051,63.
Daarnaast wordt het in de strafzaak verbeurdverklaarde geldbedrag van € 23.440,00 in mindering gebracht op de vast te stellen betalingsverplichting.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt:
Bruto dagopbrengst 13 juli 2014 tot en met 10 oktober 2018 € 120.513,53
Aftrek kosten € 59.051,63 -/-
Aftrek verbeurd verklaarde geldbedrag € 23.440,00 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 38.021,90

Verplichting tot betaling aan de Staat

Draagkracht
De raadsman heeft het hof verzocht de betalingsverplichting te matigen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Het hof stelt voorop dat in het ontnemingsgeding de draagkracht van de betrokkene in hoger beroep alleen dan met vrucht aan de orde kan worden gesteld, indien ter terechtzitting
aanstondsvoldoende concreet onderbouwd wordt aangevoerd dat de betrokkene nu en in de toekomst naar redelijke verwachting geen draagkracht heeft dan wel zal krijgen. Mede gelet op de leeftijd van betrokkene en zijn (toekomstige) verdiencapaciteit, voldoet het verzoek niet aan de gestelde voorwaarden. Er is dan ook, in elk geval in dit stadium, onvoldoende reden op grond van de draagkracht van de betrokkene de betalingsverplichting op een lager bedrag dan het geschatte voordeel vast te stellen.
Het hof constateert dat de redelijke termijn in hoger beroep met drie maanden is overschreden en zal, gelet hierop, het te ontnemen bedrag matigen met € 3.021,90.
Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 35.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
38.021,90 (achtendertigduizend eenentwintig euro en negentig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 35.000,00 (vijfendertigduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 700 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. P. Greve en mr. M.R. Paardekooper, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 september 2023.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex art 36e lid Sr van 29 juni 2019, inhoudende de bevindingen van de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (niet doorgenummerd).
2.Dit bedrag is gebaseerd op de gemiddelde dagomzet berekend aan de hand van de verkoopadministratie van betrokkene over de periode 13 juli 2014 tot en met 27 augustus 2014 (€ 3.359 / 46 dagen = € 73,02) blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] van 12 oktober 2018, p. 429 e.v.
3.Dit bedrag is gebaseerd op de gemiddelde dagomzet berekend aan de hand van de verkoopadministratie van betrokkene over de periode 21 maart 2018 tot en met 1 april 2018 (€ 1.385 / 14 dagen = € 98,93) blijkens het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] van 12 oktober 2018, p. 403 e.v.
4.Dit percentage is gebaseerd op de inkoopadministratie van betrokkene over de periode van 19 maart 2018 tot en met 1 april 2018. Zie p. 12 van de ontnemingsrapportage en bijlage I bij dat rapport.