ECLI:NL:GHAMS:2023:215

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
23-000663-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewezenverklaring van diefstal en poging tot diefstal met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van meerdere inbraken en diefstallen die plaatsvonden op 30 juli en 4 augustus 2020 in Rotterdam. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze misdrijven, waarbij hij samen met een medeverdachte handelde. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en poging tot diefstal, waarbij hij zich toegang tot de plaatsen van de misdrijven heeft verschaft door middel van braak.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft besloten om de verdachte een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van 10 maanden, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. Dit besluit is genomen in het licht van de huidige hulpverlening aan de verdachte, die in een forensische verslavingskliniek verblijft. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vermogensdelicten.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelden voor de geleden materiële schade. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde01] en [benadeelde02] toegewezen tot respectievelijk € 499,00 en € 127,85, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze reeds volledig ten uitvoer zijn gelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000663-22
datum uitspraak: 31 januari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2021 in de strafzaak onder de parketnummers 10-020383-21 en 10-228581-19 (TUL), 10-260600-19 (TUL) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1972,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman - naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 augustus 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [benadeelde01] en/of [bedrijf01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld en/of tabaks- en rookwaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer01] en/of [bedrijf02] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2. subsidiair
een (nog) onbekend gebleven persoon op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam een hoeveelheid geld en/of tabaks- en rookwaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die (nog) onbekend gebleven persoon en/of aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer01] en/of [bedrijf02] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die (nog) onbekend gebleven persoon zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- op de uitkijk te staan/zitten, en/of
- de buit aan te pakken;
3.
hij op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld en/of tabaks- en rookwaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer02] en/of [benadeelde02] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3. subsidiair
een (nog) onbekend gebleven persoon op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam een hoeveelheid geld en/of tabaks- en rookwaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die (nog) onbekend gebleven persoon en/of aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer02] en/of [benadeelde02] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die (nog) onbekend gebleven persoon zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- op de uitkijk te staan/zitten, en/of
- de buit aan te pakken;
4.
hij op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [bedrijf03] B.V. (gevestigd op/aan de [adres02] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming de deur en/of het raam heeft geforceerd en/of geopend en/of (daarna) naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. subsidiair
een (nog) onbekend gebleven persoon op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door die (nog) onbekend gebleven persoon voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die (nog) onbekend gebleven persoon en/of verdachte toebehoorde, te weten aan [bedrijf03] B.V. (gevestigd op/aan de [adres02] ), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming de deur en/of het raam heeft geforceerd en/of geopend en/of (daarna) naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 juli 2020 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door - op de uitkijk te staan/zitten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten – kort gezegd – bepleit dat ‘het medeplegen’ niet kan worden bewezen en dat de verdachte hooguit medeplichtigheid kan worden verweten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte geen wezenlijke bijdrage aan het delict heeft geleverd. De verdachte is niet in de panden geweest en heeft evenmin enige buit uit de panden gehaald.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het primair of het subsidiair tenlastegelegde te komen. De verdachte ontkent zich schuldig gemaakt te hebben aan deze inbraak. De bewegende camerabeelden zitten niet in het dossier en de
stillszijn zeer onduidelijk. Van de persoon waarvan wordt gesteld dat het de verdachte zou zijn is niets te zien behalve een donkere vlek en het feit dat deze persoon een fiets bij zich heeft. De verklaring van de verbalisant dat hij de verdachte herkent, is niet gedetailleerd en onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte betrokken is geweest bij deze inbraak, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
In de nacht van 30 juli 2020 hebben kort na elkaar, en dicht bij elkaar in de buurt, drie inbraken plaatsgevonden.
Wat betreft
feit 2geldt het volgende. Op beelden van de inbraak zijn twee personen te zien. De verdachte is door politieambtenaren herkend als zijnde ‘verdachte 2’ (hierna: de verdachte) op
stillsin het dossier. Deze herkenning is door de verdediging niet betwist en ook overigens ziet het hof geen reden daaraan te twijfelen zodat het van die herkenningen uitgaat. De verdachte draagt onder meer een zwarte pantykous op zijn hoofd. Uit het dossier volgt dat ‘verdachte 1’ (hierna: de medeverdachte) door een kort daarvoor gemaakt gat in de voordeur kruipt. Uit het proces-verbaal bevindingen betreffende het uitkijken van de beelden van de inbraak volgt dat de verdachte voor de winkel heen en weer loopt op het moment dat de medeverdachte in de winkel is, dat hij een fiets mee heeft en dat hij op enig moment voor het gat in de deur gaat zitten. De medeverdachte komt vervolgens met een tas met inhoud richting het gat in de deur waarna hij de tas aan de verdachte geeft. De verdachte staat op en loopt met de tas weg waarna de medeverdachte door het raam gat kruipt. Op de beelden is op dat moment zichtbaar dat de medeverdachte een rode onderbroek draagt.
Ook voor wat betreft
feit 4geldt – kort gezegd – dat de herkenning van de verdachte op beelden van de inbraak niet is betwist door de verdediging en dat het hof geen redenen ziet om te twijfelen aan die herkenning zodat het daarvan uitgaat. Het hof stelt vast dat de verdachte een kous over zijn haren (lange rasta’s) draagt. Mede op grond van deze herkenning stelt het hof vast dat ook in dit geval de verdachte voor het pand heen en weer liep en is gaan zitten voor het (door de medeverdachte) gemaakte gat in de deur waardoor de medeverdachte het pand is binnengedrongen. De verdachte kijkt op enig moment door het gat naar binnen. Op de beelden is waargenomen dat de verdachte ook het restaurant wilde binnen stappen, maar dat hij zich kennelijk bedacht. Kort daarna gaat het alarm af, verlaat de medeverdachte het pand en verdwijnt hij samen met de verdachte uit beeld.
Ten aanzien van
feit 3stelt het hof vast dat de modus operandi vrijwel identiek is aan die van de feiten 2 en 4. Ook hier gaat het om twee verdachten, waarvan er één door een gat in de deur is gekropen terwijl de andere verdachte buiten is blijven wachten. Door het gat geeft de verdachte binnen iets aan de verdachte buiten. De verdachte buiten wordt herkend als zijnde de verdachte. De verdediging betwist in dit geval wel de herkenning.
Het hof gaat er in weerwil van die betwisting vanuit dat ook bij
feit 3de verdachte degene is die buiten heeft staan wachten terwijl zijn medeverdachte in het pand was. Het hof overweegt daartoe dat de verdachten op basis van hun signalementen en kleding worden herkend als zijnde de verdachten van feit 2, waarbij met name een herkenning van de medeverdachte aan zijn felrode onderbroek in het oog springt alsmede de zwarte pantykous die de verdachte over zijn haren draagt. Daarnaast zijn er ook overigens overeenkomsten in de signalementen en kleding terwijl bij elk van de drie inbraken is te zien dat de verdachten gebruik maken van een fiets. Gelet hierop en in aanmerking genomen de vrijwel identieke modus operandi alsook de omstandigheid dat de inbraken kort na elkaar en bij elkaar in de buurt zijn gepleegd, komt het hof tot de slotsom dat telkens de verdachte en dezelfde medeverdachte betrokken zijn bij de drie inbraken. Het tot vrijspraak strekkende verweer ten aanzien van feit 3 wordt dan ook verworpen.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de verdachte en zijn kompaan de bewuste nacht samen op strooptocht waren. De rolverdeling was daarbij kennelijk telkens dat de verdachte voor het gemaakte gat in de deur wachtte terwijl de medeverdachte binnen naar spullen zocht om mee te nemen. Bij twee feiten (2 en 3) heeft de verdachte de kennelijke buit – aangepakt die zijn medeverdachte vanuit het pand aangaf. Bij elk van de drie inbraken zijn zij gezamenlijk aangekomen en min of meer gelijktijdig weggegaan. Gelet hierop is het hof van oordeel dat bij de uitvoering van de inbraken sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking zodat telkens sprake is van diefstal door twee verenigde personen. Het verweer dat ten aanzien van de feiten 2 en 4 geen sprake is van medeplegen wordt aldus verworpen.
Het hof acht het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 augustus 2020 te Rotterdam een hoeveelheid geld toebehorende aan [benadeelde01] en/of [bedrijf01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
2.primair
hij op 30 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid geld en tabaks- en rookwaren, toebehorende, aan [slachtoffer01] en/of [bedrijf02] heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3.primair
hij op 30 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid geld en tabaks- en rookwaren, toebehorende aan [slachtoffer02] en/of [benadeelde02] heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4.primair
hij op 30 juli 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om enig goed, toebehorende aan [bedrijf03] B.V. weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat weg te nemen goed onder hun bereik te brengen door middel van braak de deur en het raam heeft geforceerd en geopend en naar binnen is gegaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde levert telkens op:
medeplegen van diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 4 augustus 2020 een inbraak gepleegd en zich op 30 juli 2020 samen met een ander schuldig gemaakt aan twee inbraken en een poging daartoe bij diverse bedrijven. Deze feiten hebben voor die bedrijven tot veel overlast gezorgd en schade veroorzaakt. Verdachte lijkt zich keer op keer enkel te laten leiden door een zucht naar snel en makkelijk geld, zonder zich daarbij ook maar iets aan te trekken van de schade en praktische sores waarmee hij zijn slachtoffers opzadelt.
Uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof in beginsel een forse, onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd. Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 februari 2022 is echter aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden opgelegd. Gebleken is dat de verdachte sinds medio september 2022 voor klinische behandeling is opgenomen in de forensische verslavingskliniek van Fivoor te [plaats01] . Deze opname verloopt, zo blijkt uit een e-mailbericht van een reclasseringswerker, over het algemeen redelijk goed.
Het hof ziet deze klinische opname als een voorzichtige poging van de verdachte om zijn leven te beteren en als een laatste kans voor de verdachte. Gelet hierop acht het hof het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van de verdachte, noch in het belang van de samenleving. Mogelijk positieve ontwikkelingen zouden in dat geval immers teniet gedaan worden, met alle risico’s van dien op terugval in strafbaar gedrag. Het hof zal onder deze bijzondere omstandigheden dan ook volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke straf.
De maand voorwaardelijke gevangenisstraf waaraan de bij vonnis van 9 februari 2022 opgelegde bijzondere voorwaarden aan zijn gekoppeld, acht het hof echter een onvoldoende stok achter de deur om ervoor te zorgen dat de verdachte zich aan die voorwaarden houdt en blijft houden. Daarom, en vanwege de ernst van de feiten, zal het hof een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en dezelfde bijzondere voorwaarden stellen als de rechtbank in voornoemd vonnis heeft gedaan. Bovendien wordt de proeftijd op 3 jaren gesteld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 449,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 499,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden voor een bedrag van € 499,00. Door of namens de verdachte is de vordering niet betwist. Nu de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt deze voor toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.127,85 aan materiele schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 127,85. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering betwist voor zover deze ziet op de gestelde schadepost ‘gestolen geld’ ad € 3.000,00. Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat deze schade daadwerkelijk is geleden zodat de vordering in zoverre wordt afgewezen.
Voor wat betreft het restant van de vordering (€ 127,85) geldt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij deze schade als rechtstreeks gevolg van het onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleden. Door of namens de verdachte is dit deel van de vordering niet betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt dat voor toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 20 februari 2020, parketnummer 10-228581-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet-ontvankelijk verklaren, nu deze voorwaardelijke gevangenisstraf reeds volledig ten uitvoer is gelegd.
Het hof zal het openbaar ministerie in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het ten aanzien van de bij dat vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 1 november 2019, parketnummer 10-260600-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet-ontvankelijk verklaren, nu deze voorwaardelijke gevangenisstraf reeds volledig ten uitvoer is gelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
De veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd melden bij Antes Reclassering op [adres03] op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
De veroordeelde zal zich voor behandeling van zijn drugs- en alcoholverslaving klinisch laten opnemen bij Antes GGZ of een andere door de reclassering aan te wijzen Forensische Verslavingskliniek voor een periode van maximaal één jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich tijdens de klinische opname houden aan de aanwijzingen die door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zal worden gegeven.
De veroordeelde zal zich na de klinische behandeling voor zijn problematiek onder ambulante behandeling stellen van [naam01] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De ambulante behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
De veroordeelde zal na de klinische opname verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijk opvang en zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen, die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld tot het einde van de proeftijd of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt.
De veroordeelde zal gedurende de proeftijd meewerken aan urineonderzoek en/of bloedonderzoek voor de controle op het gebruik van alcohol en drugs om het gebruik hiervan bespreekbaar te maken en te beheersen, gedurende de proeftijd.
De veroordeelde zal meewerken aan het inzichtelijk maken van zijn schulden en aflossen daarvan, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
De veroordeelde zal meewerken aan het vinden van een zinvolle dagbesteding in de zin van opleiding of werk.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 499,00 (vierhonderdnegenennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 499,00 (vierhonderdnegenennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 augustus 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde02] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 127,85 (honderdzevenentwintig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde02] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 127,85 (honderdzevenentwintig euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 2 (twee) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 30 juli 2020.
Vorderingen tenuitvoerlegging
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 10-228581-19.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 10-260600-19.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. A.M. Kengen en mr. T. de Bont, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 januari 2023.
=========================================================================
[…]