ECLI:NL:GHAMS:2023:2069

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
23-000240-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het dragen van een mes, het voorhanden hebben van een boksbeugel en belediging van ambtenaren met bespreking van bewijsverkrijging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is veroordeeld voor het dragen van een uitklapbaar mes en het voorhanden hebben van een boksbeugel, alsook voor het beledigen van opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee. De feiten vonden plaats op 19 september 2022 in Hoofddorp, waar de verdachte werd aangehouden na een verkeerscontrole. Tijdens de aanhouding beledigde hij de verbalisanten met grove taal. Het hof heeft de rechtmatigheid van de bewijsverkrijging beoordeeld en geoordeeld dat de verbalisanten bevoegd waren om de verdachte te fouilleren, aangezien er een redelijk vermoeden van schuld bestond aan overtreding van de identificatieplicht. De verdediging voerde aan dat de wapens onrechtmatig waren verkregen, maar het hof verwierp dit verweer. De verdachte werd schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, en het hof legde een taakstraf op van 40 uur en een voorwaardelijke geldboete van €200,00 op. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die immateriële schadevergoeding vroegen voor de beledigingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000240-23
datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-253822-22 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 19 september 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een uitklapbaar mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen heeft gedragen;
2.
hij, op of omstreeks 19 september 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een wapen(s) zijnde een boksbeugel, van categorie I, onder 3°, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
3.
hij, op of omstreeks 19 september 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk één of meerdere ambtena(a)r(en),te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], opsporingsambtena(a)r(en) bij de Koninklijke Marechaussee bezig met de politietaak, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: "ik neuk je kanker moeder, je kankerzus, met je kankerlijer hoofd" en/of "je bent niets vieze kankerlijer, wacht maar" en/of "he kale, ik neuk je kankerzus met je kakerhoofd" en/of "jij bent echt een kankerlijer, jij die me zit aan te kijken" en/of "je moet je bek houden met je lelijke kale kankerhoofd" , althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (iets) andere bewezenverklaring, kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bespreking van verweren

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte ten onrechte is aangemerkt als verdachte van overtreding van artikel 447e Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat de verbalisanten niet bevoegd waren de verdachte aan een identiteitsfouillering te onderwerpen. De verdachte is slechts gevraagd, en dus niet gevorderd, om een identiteitsbewijs te tonen. Dat maakt dat na uitblijven van het tonen van een identiteitsbewijs geen redelijk vermoeden van schuld ter zake van overtreding van de identificatieplicht bestond. De in het kader van de identiteitsfouillering aangetroffen wapens zijn daarom langs onrechtmatige weg verkregen. Dit moet leiden tot bewijsuitsluiting van het aantreffen van de wapens en vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ook moet vrijspraak volgen van het onder 3 ten laste gelegde. Nu de wapens onrechtmatig zijn verkregen, is de verdachte onrechtmatig aangehouden ter zake van overtreding van de Wet wapens en munitie. De verbalisanten zijn dus niet beledigd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat de inbeslagname van de wapens onrechtmatig was. Er was geen sprake van een concrete verdenking van een strafbaar feit. Zonder een dergelijke verdenking waren de verbalisanten niet bevoegd een identiteitsbewijs te vorderen en in de tas van de verdachte te kijken.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat sprake was van noodweer(exces).
Oordeel van het hof
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De verbalisanten reden op 19 september 2022 omstreeks 21:00 uur in Hoofddorp. Daar zagen zij een Ford Transit rijden, waarvan het rechter achterlicht niet werkte. Op dat moment was het al donker. Het voertuig bleek op naam te staan van een persoon die gevarenclassificaties had voor ‘vuurwapengevaarlijk’ en ‘verzetpleger’. Hierop is besloten het voertuig te volgen. Het voertuig reed een bedrijventerrein op en stopte. Het was op deze locatie erg donker. De bijrijder, de verdachte, stapte uit en liep met versnelde pas naar de zijkant van een gebouw. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat de verbalisanten de verdachte vroegen te blijven staan en een identiteitsdocument te tonen.
Gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verbalisanten op grond van artikel 8 Politiewet 2012 bevoegd waren om ter uitvoering van de politietaak een identiteitsbewijs van de verdachte te vorderen.
De verdachte verklaarde dat hij geen identiteitsdocument bij zich had maar gaf wel een verkeerd BSN-nummer op [1] . Dit BSN-nummer kwam niet voor in de politiesystemen. Hierop is besloten de verdachte te fouilleren op grond van art. 55b Sv in verbinding met – naar het hof begrijpt op grond van de vermelding van deze bepaling op p. 1 van het proces-verbaal van aanhouding [2] – artikel 447e Sr. Bij deze identiteitsfouillering werden in de nektas van de verdachte een mes en een boksbeugel aangetroffen.
Na het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs en de opgave van een verkeerd BSN-nummer, ontstond ten aanzien van de verdachte het redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van artikel 447e Sr in verbinding met artikel 2 Wet op de identificatieplicht: het niet voldoen aan de verplichting om op eerste vordering een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Op dat moment waren de verbalisanten derhalve bevoegd om op grond van artikel 55b Sv de nektas van de verdachte ter vaststelling van zijn identiteit te onderzoeken. Daaraan kan niet af doen dat de verdachte om een identiteitsbewijs is gevraagd en dat het niet van hem is gevorderd. In de gegeven omstandigheden impliceerde de bedoelde vraag, naar de verdachte ook moet hebben begrepen, de verplichting voor de verdachte om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, op straffe van overtreding van artikel 447e Sr. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte antwoordde dat hij geen legitimatiebewijs bij zich had en een verkeerd BSN-nummer opgaf. Daarmee mochten de verbalisanten het alsnog met zoveel woorden doen van een vordering – als zinloos – achterwege laten, onverminderd de verdenking tegen de verdachte van overtreding van artikel 447e Sr.
Het hof is dan ook van oordeel dat het onderzoek aan de nektas van de verdachte, en het daarbij aantreffen van het mes en de boksbeugel, op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. De advocaat-generaal wordt in deze dus niet gevolgd en het verweer van de raadsman omtrent de rechtmatigheid van het verkrijgen van het bewijs wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande, was ook de aanhouding van de verdachte rechtmatig en waren de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. De onder 3 ten laste gelegde beledigingen, die na die aanhouding zijn geuit, hebben dus plaatsgevonden gedurende de rechtmatige uitoefening van de bediening van de verbalisanten.
Het beroep van de verdediging op noodweer(exces) in verband met de tenlastegelegde belediging mist feitelijke grondslag. Immers gaat de verdediging daarbij ten onrechte uit van de situatie van een onrechtmatige aanhouding. Daarbij zij ook opgemerkt dat het gebruik van handboeien in het proces-verbaal van aanhouding toereikend is gemotiveerd door te vermelden dat de verdachte twee wapens bij zich had. [3]

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij, op 19 september 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een uitklapbaar mes zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen heeft gedragen;
2.
hij, op 19 september 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een wapen zijnde een boksbeugel, van categorie I, onder 3°, voorhanden heeft gehad;
3.
hij, op 19 september 2022 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], opsporingsambtenaren bij de Koninklijke Marechaussee bezig met de politietaak, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "ik neuk je kanker moeder, je kankerzus" en "je bent niets vieze kankerlijer, wacht maar" en "he kale, ik neuk je kankerzus met je kankerhoofd" en "jij bent echt een kankerlijer, jij die me zit aan te kijken" en "je moet je bek houden met je lelijke kale kankerhoofd".
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uur, te vervangen door 25 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, aangevoerd dat schuldigverklaring zonder strafoplegging in de rede ligt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dragen van een uitklapbaar mes en het voorhanden hebben van een boksbeugel. Dergelijke verboden wapens kunnen worden gebruikt om personen ernstig letsel toe te brengen. Vervolgens heeft de verdachte twee opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee tijdens het uitoefenen van hun werk beledigd. Met zijn grove taalgebruik heeft hij deze opsporingsambtenaren in hun eer en goede naam aangetast.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 augustus 2023 is hij eerder voor overtreding van de Wet wapens en munitie onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit in strafverzwarende zin mee.
Het hof acht, alles afwegende, voor de misdrijven een taakstraf en voor de overtreding een voorwaardelijke geldboete van na te melden duur respectievelijk hoogte passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gevorderde vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie is niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. Daarnaast bevinden zich bij de stukken geen verklaringen van een psycholoog of psychiater met betrekking tot waargenomen psychisch letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 bewezen verklaarde belediging in haar eer of goede naam is geschaad en daarmee rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De omvang van de immateriële schade als gevolg van de belediging zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid worden geschat op
€ 200,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de gevorderde vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering dient te worden verklaard.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie is niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. Daarnaast bevinden zich bij de stukken geen verklaringen van een psycholoog of psychiater met betrekking tot waargenomen psychisch letsel.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de gestelde immateriële schade stelt het hof vast dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) inhoudt dat de benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 3 bewezen verklaarde belediging in haar eer of goede naam is geschaad en daarmee rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De omvang van de immateriële schade als gevolg van de belediging zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid worden geschat op
€ 200,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36f, 57, 62, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het
onder 2 en onder 3bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het
onder 1bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 2] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 2], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 september 2022.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant 1] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant 1], ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 19 september 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.J.A. Duker en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne en mr. D.A.C. Chaigneau, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2023.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.In zijn politieverhoor van 20 september 2022 (doorgenummerde p. 23 van het digitale politiedossier) heeft de verdachte verklaard dat het hem speet dat hij een verkeerd BSN-nummer heeft opgegeven.
2.Doorgenummerde p. 7 van het digitale politiedossier.
3.Doorgenummerde p. 9 van het digitale politiedossier.