ECLI:NL:GHAMS:2023:2041

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.325.055/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de wijziging van de grondslag van het bewind en veroordeling van de bewindvoerder in proceskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter. De rechthebbende, geboren in 1975, had in 2017 onder bewind gesteld moeten worden vanwege verkwisting en problematische schulden. De kantonrechter had in een recente beschikking de grondslag van het bewind gewijzigd naar aanleiding van de lichamelijke en geestelijke toestand van de rechthebbende. De rechthebbende ging hiertegen in hoger beroep, stellende dat zij nooit een verzoek tot wijziging had ingediend en dat er geen medische onderbouwing was voor de wijziging van de grondslag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 11 augustus 2023 werd duidelijk dat de rechthebbende in staat was haar eigen financiële belangen te behartigen en dat er geen bewijs was van een geestelijke of lichamelijke toestand die dit zou belemmeren. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte de grondslag van het bewind had gewijzigd, omdat de rechthebbende niet als verzoekster in eerste aanleg kon worden beschouwd. Het hof vernietigde de beschikking van de kantonrechter en wees het verzoek van de bewindvoerder af. Tevens werd de bewindvoerder veroordeeld in de proceskosten van de rechthebbende, omdat het verzoek tot wijziging van de grondslag onvoldoende was onderbouwd.

De beslissing van het hof houdt in dat de rechthebbende niet langer onder bewind staat op basis van haar geestelijke of lichamelijke toestand, en dat de bewindvoerder verantwoordelijk is voor de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.325.055/01
Zaaknummer rechtbank: 10283918 EB VERZ 23-511/ BM 22458
beschikking van de meervoudige kamer van 5 september 2023 (bij vervroeging) inzake
[de rechthebbende] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht.
Als belanghebbende is aangemerkt:
- [bewindvoerder] , h.o.d.n. AmstelVisie Financiële zorg en Bewind, kantoorhoudend te Uithoorn (hierna: de bewindvoerder).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 20 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De rechthebbende is op 23 maart 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 januari 2023.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van 17 juli 2023 van de bewindvoerder met standpunten;
- de door het hof bij de rechtbank opgevraagde instellingsbeschikking van 12 oktober 2017.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 augustus 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1975 te [plaats B] (Suriname). De echtgenoot van de rechthebbende is in 2013 overleden.
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter van 12 oktober 2017 zijn de goederen die de rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind gesteld wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter met ingang van de dag van die beschikking bepaald dat de onderbewindstelling van de rechthebbende wordt voortgezet op grond van haar lichamelijke/geestelijke toestand.
4.2
De rechthebbende verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de bewindvoerder alsnog af te wijzen met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten. De rechthebbende verzoekt het hof om te verstaan dat zij niet kan worden aangemerkt als verzoekster in eerste aanleg.
4.3
De bewindvoerder verzoekt – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of de grondslag van de bewindvoering terecht is gewijzigd, in die zin dat deze op de grond van lichamelijke / geestelijke toestand is voortgezet.
Standpunten
5.2
De rechthebbende stelt zich op het standpunt dat de grondslag voor het bewind ten onrechte is gewijzigd. In de bestreden beschikking staat dat het verzoek afkomstig is van de bewindvoerder en de rechthebbende. De rechthebbende heeft echter nooit een verzoek ingediend en ook niets ondertekend. De kantonrechter is kennelijk afgegaan op de correspondentie en de stukken die de bewindvoerder heeft overgelegd. De bewindvoerder heeft daarmee een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. De rechthebbende wilde en wil juist opheffing van het bewind, niet voortzetting daarvan. Er is geen medische verklaring ingediend bij de kantonrechter. Er is niets mis met haar geestelijke of lichamelijke toestand. Zij werkt al negentien jaar in de zorg en is in staat om haar eigen financiële belangen te behartigen. Dit heeft zij ook laten zien door middel van het doorlopen van het project naar zelfredzaamheid, het zogenaamde zes stappen plan. De schulden die zij had, zijn afgelost, aldus de rechthebbende.
5.3
De bewindvoerder is van mening dat het bewind terecht is voortgezet op een andere grond. De onderbewindstelling werd in 2017 uitgesproken op grond van verkwisting en/of problematische schulden. Toen deze schulden waren afgelost, bleek dat de rechthebbende het traject naar zelfredzaamheid niet kon volgen. De rechthebbende gaf aan dat zij bij de bewindvoerder wilde blijven zodat deze haar kon helpen met haar administratie. Zij wilde als ZZP-er gaan werken in de zorg. De problematische schulden waren afgelost en verkwisting was lastig aan te tonen. De grondslag van het bewind moest daarom worden aangepast om onder bewind te kunnen blijven en zo gebruik te kunnen maken van de ondersteuning voor ondernemers die de bewindvoerder haar kon bieden, bijvoorbeeld door een boekhouder in te schakelen.
Budgetbeheer is duurder en biedt bovendien minder bescherming aan de rechthebbende dan bewind. De rechthebbende heeft kennis genomen van de brief van 3 januari 2023 die is gestuurd aan de rechtbank om de grondslag te wijzigen. De rechthebbende heeft met haar handelen laten zien dat zij daarmee akkoord was. Er is geen medische verklaring bij de kantonrechter ingediend. Ten aanzien van het verzoek om de bewindvoerder in de proceskosten te veroordelen geeft de bewindvoerder aan dat dit verzoek moet worden afgewezen. De rechthebbende had een bezwaar kunnen indienen bij de kantonrechter nadat zij de bestreden beschikking had ontvangen. Ook had zij om opheffing van het bewind kunnen verzoeken, hetgeen zij heeft nagelaten. Een hoger beroep was niet nodig geweest. Als de rechthebbende alsnog opheffing van het bewind verzoekt, zal hij zich daar niet tegen verzetten, aldus de bewindvoerder.
Beoordeling
5.4
Het hof overweegt als volgt. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende zijn onder bewind gesteld met ingang van 12 oktober 2017, wegens verkwisting/het hebben van problematische schulden. Niet in geschil is dat de schulden inmiddels zijn afgelost.
Van een geestelijke of lichamelijke toestand bij de rechthebbende, die maakt dat zij haar financiële belangen niet kan behartigen, is niet gebleken. Het dossier bevat geen medische verklaring of andere informatie daaromtrent. De ‘medische verklaring’ van de huisarts van 3 januari 2023 (ten behoeve van de rechtbank) die zich bij de stukken in eerste aanleg bevindt, is niet voorzien van een naam noch ondertekend en uit het e-mailbericht van de huisarts van de rechthebbende van 10 januari 2023 aan de bewindvoerder blijkt juist dat de huisarts het ‘een onzinnig verzoek’ vindt en dat hij die brief niet zal ondertekenen. In de bestreden beschikking wordt vermeld dat de kantonrechter kennis heeft genomen van een medische verklaring/deskundigenverklaring die op 23 januari 2023 ter griffie is ingekomen, nota bene drie dagen ná de uitspraakdatum van 20 januari 2023. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder desgevraagd verklaard niet op de hoogte te zijn van het bestaan van die medische verklaring. Het hof gaat er dan ook vanuit dat een dergelijke verklaring niet bestaat. Zelfs indien dat wel het geval zou zijn, kan deze verklaring - gelet op genoemde datum van binnenkomst - niet door de kantonrechter bij zijn oordeel zijn betrokken. Evenmin is de rechthebbende door de kantonrechter gehoord, zodat de kantonrechter zich ook niet zelf een oordeel over een eventuele stoornis van de rechthebbende heeft kunnen vormen. Het hof kan het oordeel van de kantonrechter, dat voldoende aannemelijk is geworden dat rechthebbende als gevolg van haar lichamelijke / geestelijke toestand niet in staat is haar vermogensrechtelijke belangen voldoende waar te nemen, dan ook niet volgen. Van een dergelijke toestand is het hof ter zitting in hoger beroep in het geheel niet gebleken.
Ter zitting in hoger beroep is tevens gebleken dat het verzoek in eerste aanleg niet (mede) door de rechthebbende is gedaan. De rechthebbende heeft desgevraagd verklaard dat zij het haar door de bewindvoerder toegezonden verzoek niet heeft ondertekend. Op het verzoek ‘aanpassing grondslag’ van 3 januari 2023 staat weliswaar de naam van de rechthebbende, maar ontbreekt haar handtekening. Dat, zoals de bewindvoerder in zijn verweerschrift heeft aangevoerd, uit het handelen van de rechthebbende bleek dat zij akkoord was met het bewind en zijn opzet voor ondersteuning voor ondernemers, is evenmin gebleken. Uit dit alles volgt dat de rechthebbende niet kan worden beschouwd als verzoekster in eerste aanleg.
Op grond van alles wat hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte de grondslag van het bewind heeft gewijzigd. Het hof zal het door de rechthebbende in hoger beroep verzochte toewijzen en de bestreden beschikking vernietigen.
5.5
Met betrekking tot de door de rechthebbende verzochte veroordeling in de proceskosten overweegt het hof als volgt. Hoewel de kantonrechter het verzoek niet op deze basis had kunnen toewijzen, is het de bewindvoerder die het verzoek in eerste aanleg op volstrekt onvoldoende basis heeft gedaan. De rechthebbende had geen andere mogelijkheid dan het instellen van hoger beroep om de wijziging van de grondslag van het bewind teniet te doen. De bewindvoerder heeft het verzoek tot wijziging van de grondslag gedaan, kennelijk vanuit de gedachte dat dit voor de rechthebbende de beste en meest voordelige optie was, terwijl hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat de gevraagde grondslag niet was onderbouwd en niet van toepassing was op de rechthebbende. Tevens heeft de bewindvoerder een niet door de rechthebbende ondertekend verzoek bij de kantonrechter ingediend. In die omstandigheid ziet het hof aanleiding voor een veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten in hoger beroep. Het hof zal het verzoek van de rechthebbende dan ook toewijzen en de bewindvoerder in de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
5.6
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de bewindvoerder af;
veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van het geding in hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de rechthebbende begroot op € 343,- aan verschotten en € 2.366,- aan salaris advocaat;
draagt de griffier op om op voet van artikel 1:391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 5 september 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.