ECLI:NL:GHAMS:2023:2040

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.325.064/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging kinderalimentatie en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, verzocht om de kinderalimentatie te verlagen naar nihil, onderbouwd met claims over zijn gebrek aan verdiencapaciteit. De vrouw, die de alimentatie ontvangt, heeft dit verzoek betwist en stelde dat de man in staat is om te werken en zijn verplichtingen na te komen. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn financiële situatie en dat zijn claims over gezondheidsproblemen niet zijn onderbouwd met relevante documentatie. Het hof oordeelde dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen verdiencapaciteit heeft en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, die het verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie had afgewezen. Daarnaast werd de man veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, omdat het hof van oordeel was dat de procedures nodeloos waren gevoerd zonder voldoende onderbouwing van de verzoeken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.325.064/01
zaaknummer rechtbank: C/13/714739 / FA RK 22-1416
beschikking van de meervoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak van
[de bewindvoerder],
hierna te noemen de bewindvoerder,
kantoorhoudende te [plaats A] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[de man],
wonende te [plaats B] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats B] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. Z. Taspinar te Amsterdam.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 januari 2023 (hierna ook: de bestreden beschikking) uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 24 maart 2023 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 24 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts ingekomen een bericht van de zijde van de vrouw van 11 juli 2023, met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 21 juli 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door mr. Hashem Jawaheri, die ook voor de bewindvoerder is verschenen;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn gehuwd [in] 2016. Hun huwelijk is op 7 juli 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 26 februari 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Tijdens het huwelijk is geboren:
- [minderjarige] te [plaats B] [in] 2018 (hierna te noemen: [minderjarige] ).
[minderjarige] verblijft sinds het uiteengaan van partijen bij de vrouw.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man met ingang van 29 maart 2019 € 120,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank van 2 juni 2021 is, met wijziging van de echtscheidingsbeschikking, bepaald dat de man met ingang van 17 februari 2021 een bedrag van € 25,- per maand dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , welk bedrag met ingang van 1 januari 2022 verhoogd zal worden tot € 120,- per maand.
3.5
De goederen van de man staan onder bewind van de bewindvoerder. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de bewindvoerder mr. Hashem Jawaheri gemachtigd om die procedure voor de man te voeren; in hoger beroep treedt de bewindvoerder als appellant op.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de man om de kinderalimentatie te bepalen op nihil met ingang van 1 januari 2022, althans te verlagen tot een nader vast te stellen bedrag een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast heeft de rechtbank op het verzoek van de vrouw de man veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de vrouw in de procedure, per datum beschikking begroot op € 401,-.
4.2
De bewindvoerder en de man verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de man alsnog toe te wijzen en de proceskosten in beide procedures tussen partijen te compenseren.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, alsmede de man te veroordelen in de proceskosten van de procedure in hoger beroep, begroot op € 664,-.

5.De motivering van de beslissing

Wettelijk kader
5.1
Artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Standpunten van partijen
5.2
De bewindvoerder en de man stellen dat de man nog steeds niet financieel in staat is om de bij de echtscheidingsbeschikking vastgestelde bijdrage van € 120,- per maand te betalen. De situatie van de man is hetzelfde als ten tijde van de verlaging van de kinderalimentatie, neergelegd in de beschikking van juni 2021. De man slaapt slecht, heeft last van zijn maag en heeft een hoge schuldenlast. De ontheffing van zijn sollicitatieplicht is verlengd. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de man op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen verdiencapaciteit heeft. Uit de overgelegde ontheffing voor de sollicitatieplicht van de gemeente [plaats B] blijkt dat de man in ieder geval over de periode waarop de ontheffing betrekking heeft niet in staat was om werkzaamheden te verrichten. Dat blijkt ook uit de tekst van de begeleidende e-mail bij deze ontheffing van de klantmanager van de afdeling Werk en Re-integratie, waarin de man nadrukkelijk de gelegenheid wordt geboden om aan zijn herstel te werken en waarbij de man sterkte en beterschap wordt toegewenst. Bovendien is in de bestreden beschikking ten onrechte geen rekening gehouden met de daadwerkelijke inkomsten en de verdiencapaciteit van de vrouw en is de vrouw niet gebaat bij een betalingsverplichting waaraan de man niet kan voldoen, aldus de bewindvoerder en de man.
5.3
De vrouw meent dat de rechtbank terecht het verzoek van de man heeft afgewezen en voert daartoe onder meer het volgende aan. De vrouw betwist dat sprake is van zodanige gewijzigde omstandigheden waardoor de voor [minderjarige] vastgestelde bijdrage niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven. Daarnaast is een vrijstelling van de sollicitatieplicht onvoldoende om aan te tonen dat de man geen verdiencapaciteit heeft. De man is jong, alleenstaand en gezond en is net als de vrouw in staat om te werken en een betaalde baan te bemachtigen. Bovendien is niet gebleken dat de ontheffing van zijn sollicitatieplicht is verlengd na 1 mei 2022. Daarnaast dateert de meest recent overgelegde uitkeringsspecificatie van januari 2022. De vrouw betwist dat de man daarna nog een uitkering ontvangt. Op geen enkele wijze is aannemelijk gemaakt dat de man geen verdiencapaciteit heeft en hij dient zijn volledige verdiencapaciteit te benutten om de reeds vastgestelde kinderalimentatie van € 120,- vermeerderd met de wettelijke indexering te voldoen. Hij zou weer prima kunnen werken, bijvoorbeeld als koerier of als taxichauffeur en hij doet dat laatste waarschijnlijk ook al, omdat hij de kinderen steeds komt ophalen als bestuurder van een taxi, aldus de vrouw.
Beoordeling door het hof
5.4
Beoordeeld dient eerst te worden of sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW in die zin dat sprake is van een wijziging ten opzichte van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde de echtscheidingsbeschikking zijn vastgesteld, waardoor de aan de man opgelegde verplichting tot betaling van € 120,- per maand (te vermeerderen met de wettelijke indexering) als bijdrage voor [minderjarige] niet (langer) voldoet aan de wettelijke maatstaven. Het hof is van oordeel dat de aangevoerde gronden – de medische en financiële omstandigheden van de man zijn verslechterd – als wijziging van omstandigheden zijn aan te merken, zodat het hof toekomt aan een herbeoordeling van de door de man te betalen bijdrage.
5.5
Ter onderbouwing van de stelling dat de man geen draagkracht heeft om de eerdergenoemde bijdrage van € 120,- te betalen, is aan de rechtbank de brief van de gemeente [plaats B] van 23 december 2021, waaruit blijkt dat de man is vrijgesteld van de sollicitatieplicht, overgelegd, alsmede een uitkeringsspecificatie van januari 2022. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat deze - ten tijde van de bestreden beschikking reeds gedateerde - stukken onvoldoende onderbouwing opleverden van het inleidende verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, ligt het op de weg van de man en de bewindvoerder, als behartiger van de vermogensrechtelijke belangen van de man, om voldoende actuele informatie te verstrekken, bij voorbeeld ter beoordeling van de verdiencapaciteit van de man.
5.6
Volgens artikel 2.1.2 van het ‘Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven’, dient bij betwisting van de draagkracht de volgende financiële informatie te worden overgelegd:
a. van werknemers en uitkeringsgerechtigden: de meest recente jaaropgave en de drie meest recente
loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;
b. van een zelfstandige: stukken die inzicht geven in de financiële positie van de ondernemer en zijn onderneming, waaronder die betreffende de bedrijfsvoering in de laatste jaren, zoals in ieder geval de drie laatst vastgestelde jaarrekeningen (…);
c. de meest recente aangifte inkomstenbelasting, indien gedaan, met de bijbehorende aanslag;
d. een specificatie van het eventuele kindgebonden budget;
e. een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken, waaronder een bewijsstuk van de eventuele
huurtoeslag;
f. bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede
opgave wanneer en waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijsstukken van de aflossing van die
schulden;
g. een bewijsstuk en specificatie van de premie Zorgverzekeringswet en van de eventuele zorgtoeslag;
h. bewijsstukken van andere posten die in geschil zijn;
i. de relevante financiële gegevens van de eventuele nieuwe partner van de alimentatieplichtige;
j. een draagkrachtberekening met alle daaraan ten grondslag liggende stukken, voor zover hiervoor nog niet
genoemd;
k. een berekening van het (gezins-)inkomen en het kindgebonden budget waarvan moet worden uitgegaan ten behoeve van de berekening van de behoefte, met alle daaraan ten grondslag liggende stukken, voor zover hiervoor nog niet genoemd;
l. bij kinderalimentatie: een berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder en de eventuele
onderhoudsplichtige stiefouder, met bewijsstukken,(…);
m. een convenant, voor zover aanwezig;
Indien het een wijzigingsverzoek betreft, wordt tevens overgelegd de onder a. tot en met l. bedoelde financiële informatie over de periode waarover wijziging wordt verzocht.(…).
5.7
De man noch zijn bewindvoerder hebben in hoger beroep enige recente informatie, als hiervoor bij 5.6 genoemd, over de inkomens- en financiële situatie van de man in het geding gebracht, terwijl alle stellingen van de man door de vrouw gemotiveerd zijn betwist. De man stelt nog steeds een bijstandsuitkering te hebben, maar er zijn geen recente uitkeringsspecificaties overgelegd of andere documenten, zoals bankafschriften, waaruit zijn inkomen zou kunnen blijken. Daarnaast stelt de man nog steeds te zijn vrijgesteld van de sollicitatieplicht, maar dit is evenmin met stukken onderbouwd. De ontheffing van de sollicitatieplicht van 23 december 2021 die de man had gekregen, eindigde op 1 mei 2022. Overigens is een enkele vrijstelling van de sollicitatieplicht onvoldoende om aan te tonen dat de man geen verdiencapaciteit heeft.
De man is pas 30 jaar oud en door hem noch de bewindvoerder is met stukken of anderszins onderbouwd dat er medische of andere redenen zijn waarom van de man niet zou mogen worden verwacht dat hij arbeid kan verrichten en daar inkomen uit kan verwerven. Het had op de weg van de man en de bewindvoerder gelegen om de stelling van de man, te weten dat hij vanwege gezondheidsproblemen niet in staat is om te werken, met stukken te onderbouwen, zoals bijvoorbeeld met een verklaring van een (huis-)arts. Nu dit is nagelaten, is het hof niet in staat te beoordelen of sprake is van voldoende zwaarwegende belemmeringen voor het verwerven van inkomsten uit arbeid. Het hof is dan ook, met de rechtbank, van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat de man geen verdiencapaciteit heeft.
5.8
De stelling dat de man gebukt gaat onder een grote schuldenlast is evenmin met stukken onderbouwd. Het hof merkt in dit verband nog op dat de bewindvoerder, die de man in rechte vertegenwoordigt, geen enkel stuk met betrekking tot de financiële situatie van de man heeft overgelegd, terwijl een bewindvoerder bij uitstek degene is die over dergelijke stukken kan beschikken. Mr. Hashem Jawaheri, die voor de bewindvoerder en de man optreedt, heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij zowel bij de gemeente als bij de bewindvoerder meermalen heeft gepoogd om schriftelijke bescheiden - zoals de verlenging van de ontheffing van de sollicitatieplicht, de gronden waarop deze ontheffing berust, inkomensgegevens en een overzicht van de schulden van de man - te verkrijgen ter onderbouwing van het verzoek, maar dat hem dat niet is gelukt.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het ontbreekt aan een voldoende onderbouwing van het in hoger beroep verzochte, zodat de verzoeken dienen te worden afgewezen. Het hof zal de rechtbank dan ook volgen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Proceskostenveroordeling
5.9
De bewindvoerder en de man menen dat de rechtbank de man ten onrechte heeft veroordeeld in de proceskosten van de vrouw. Hiertoe is aangevoerd dat het feit dat de rechtbank de onderbouwing van het inleidend verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie niet afdoende acht, nog niet betekent dat de procedure nodeloos is gevoerd.
De vrouw betoogt dat de man terecht in de proceskosten in eerste aanleg is veroordeeld. Daarnaast verzoekt zij de man ook in de kosten van de procedure in hoger beroep te veroordelen.
5.1
Het hof ziet aanleiding om af te wijken van het in familiezaken gebruikelijke uitgangspunt dat iedere partij de eigen kosten draagt. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is verzocht om wijziging van de bij beschikking van 2 juni 2021 vastgestelde kinderalimentatie, echter zonder de door de man (in eerste aanleg) en de bewindvoerder en de man (in hoger beroep) gestelde feiten en omstandigheden voldoende te onderbouwen. Deze procedures hadden, aldus bezien, dan ook niet tot een wijziging kunnen leiden. In die zin is, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep nodeloos geprocedeerd. Van de bewindvoerder en de man had juist in dit hoger beroep mogen worden verwacht dat, gelet op de uitkomst van de procedure in eerste aanleg, het verzoek beter werd onderbouwd. De vrouw heeft als gevolg hiervan nodeloos kosten gemaakt in beide instanties.
Daarom zal het hof de bestreden beschikking ook met betrekking tot de proceskostenveroordeling bekrachtigen en het verzoek van de vrouw om een proceskostenveroordeling in hoger beroep (die het gebruikelijk tarief niet overschrijden) te veroordelen, toewijzen. Daarbij overweegt het hof dat, aangezien de bewindvoerder in hoger beroep als formele procespartij optreedt, de bewindvoerder in deze kosten zal worden veroordeeld, maar dat deze kosten voldaan moeten worden uit het vermogen van de man.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
veroordeelt [de bewindvoerder] , kantoorhoudende te [plaats A] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de man in de proceskosten aan de zijde van de vrouw in hoger beroep, tot op heden begroot op € 664,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. C.E. Buitendijk en mr. H.A. van den Berg, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 5 september 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.