ECLI:NL:GHAMS:2023:2039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
200.325.928/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van omgangsregeling en informatieregeling in hoger beroep tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 5 september 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige dochter, [minderjarige]. De vader, die momenteel gedetineerd is, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn recht op omgang met [minderjarige] was ontzegd. De moeder had in incidenteel hoger beroep verzocht om een informatieregeling, waarbij zij de vader vier keer per jaar op de hoogte zou stellen van belangrijke zaken omtrent [minderjarige]. Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2023 heeft de raad voor de kinderbescherming geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, waarbij werd benadrukt dat de instabiliteit van de omgangscontacten schadelijk was voor [minderjarige]. De vader trok zijn hoger beroep in, in het belang van [minderjarige], en het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn beroep. Het hof heeft de informatieregeling gewijzigd, zodat de moeder de vader vier keer per jaar schriftelijk informeert over [minderjarige], inclusief een recente foto. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.325.928/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/330933 / FA RK 22-3764
Beschikking van de meervoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak van
[de vader] ,
thans verblijvende in de PI [plaats A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.S. Gerson te Amsterdam,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.L. Molenaar te Noord-Scharwoude.
Het hof heeft als (overige) belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de rechtbank) van 16 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vader is op 14 april 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 16 januari 2023.
2.2
De moeder heeft op 8 juni 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 11 augustus 2023 een verweerschrift tegen het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn verder de volgende stukken binnengekomen:
- een bericht van de vader van 26 april 2023, met als bijlage productie 5;
- een bericht van de moeder van 17 juli 2023, met als bijlage productie 5.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D. van Dijk.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook te noemen: de ouders) hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, welke relatie begin 2018 is geëindigd. Zij zijn de ouders van [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats B] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 28 november 2018 heeft de rechtbank, op verzoek van de moeder, het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en de moeder belast met het eenhoofdig gezag. Verder is bepaald dat de vader eens per maand begeleide omgang heeft met [minderjarige] in de PI, zoveel mogelijk op de door de PI verzorgde ouder-kinddagen. Ook is bepaald dat [minderjarige] eens in de week een belmoment met de vader zal hebben, welk belmoment begeleid zal worden door de ambulant begeleidster van de moeder. Ook is vastgelegd dat de moeder eenmaal per twee maanden de vader schriftelijk informeert over [minderjarige] , waarbij een recente foto van [minderjarige] zal worden gevoegd.
3.3
De vader is in hoger beroep gekomen van de in 3.2 genoemde beschikking van de rechtbank. Bij beschikking van 10 november 2020 heeft het hof genoemde beschikking van de rechtbank voor zover het de omgangsregeling betreft vernietigd, en opnieuw rechtdoende bepaald dat de vader en [minderjarige] één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur omgang met elkaar hebben, alsmede, zodra de vader over een eigen woning beschikt, de helft van de vakanties en feestdagen, welke omgangsregeling in onderling overleg verder uitgebreid kan worden. Bij beschikking van 19 januari 2021 heeft het hof de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover dat tegen de beslissing met betrekking tot het gezag is gericht. De vader had tijdens de procedure zijn hoger beroep tegen de beslissing over het ouderlijk gezag ingetrokken.
3.4
[minderjarige] is onder toezicht gesteld geweest gedurende de periode van 12 mei 2020 tot 12 november 2022. De kinderrechter heeft bij beschikking van 21 juli 2021, op verzoek van de GI, de bij beschikking van 10 november 2020 door het hof vastgestelde omgangsregeling gewijzigd en bepaald dat met ingang van 23 augustus 2021 de vader en [minderjarige] één weekend per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 16:00 uur omgang met elkaar hebben, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag ophaalt van school en de moeder [minderjarige] op zondag ophaalt bij de vader thuis.
3.5
De vader is sinds medio april 2022 gedetineerd op verdenking van ernstige (gewelds)misdrijven. Medio mei 2023 is zijn strafzaak inhoudelijk behandeld en deze wordt voortgezet in oktober 2023.
3.6
De kinderrechter heeft, op verzoek van de GI, bij beschikking van 6 mei 2022 de bij beschikking van 21 juli 2021 vastgestelde omgangsregeling geschorst, in die zin dat tot 12 november 2022 geen omgang tussen de vader en [minderjarige] zal plaatsvinden.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de moeder en uitvoerbaar bij voorraad, met wijziging van de beschikking van de kinderrechter van 21 juli 2021 het recht van de vader op omgang met [minderjarige] ontzegd.
De verzoeken in principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de kinderrechter van 21 juli 2021 deels te wijzigen en aan te vullen, door te bepalen dat de vader gedurende zijn detentie eenmaal per maand omgang heeft met [minderjarige] , waarbij de moeder of een door haar aan te wijzen derde [minderjarige] naar de PI brengt om gedurende de bezoektijd van de PI omgang te hebben met de vader.
Ook verzoekt de vader te bepalen dat hij tweewekelijks een belmoment heeft met [minderjarige] , op dinsdag en donderdag, en waar mogelijk dit contact via beeldbellen te laten plaatsvinden.
4.3
De moeder verzoekt in principaal hoger beroep de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel deze af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De verzoeken in incidenteel hoger beroep
4.4
De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep te bepalen dat de moeder vier keer per jaar de vader informeert over het wel en wee van [minderjarige] , waarbij het aan de vader is om te zorgen dat de moeder beschikt over zijn adresgegevens.
4.5
De vader verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Het principaal hoger beroep
5.1
Na een toelichting van de standpunten door iedere ouder en advocaten, heeft de raad het hof ter zitting geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad heeft benadrukt dat er de afgelopen jaren met hulpverlening in gedwongen kader veel is geïnvesteerd in het tot stand brengen van een stabiele omgangsregeling tussen [minderjarige] en haar vader. Dit is niet gelukt en daar heeft de vader een belangrijk aandeel in. Inmiddels is er geen ondertoezichtstelling meer omdat de vader op dit moment geen omgang met [minderjarige] heeft.
De instabiliteit en onvoorspelbaarheid van de omgangscontacten hebben zijn weerslag gehad op [minderjarige] en zij heeft behandeling nodig. Ook is het de vraag hoeveel de moeder kan hebben. Het is knap van de moeder dat zij altijd emotionele toestemming aan [minderjarige] heeft gegeven voor de omgang met de vader. Wat de raad betreft ligt de prioriteit op dit moment bij de behandeling van [minderjarige] . Ook is het belangrijk dat de vader behandeling krijgt. Op dit moment is de raad geen voorstander van een omgangsregeling van de vader met [minderjarige] . De PI, waar de vader in verblijft, is niet een emotioneel veilige omgeving voor [minderjarige] . Dat betekent niet dat omgang nooit plaats dient te vinden, maar op dit moment dienen [minderjarige] en de vader eerst behandeling te ondergaan.
5.2
Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vader aangegeven, vanwege het advies van de raad ter zitting, zijn hoger beroep in te trekken. Hij geeft hierbij aan dat hij deze beslissing heeft genomen in het belang van [minderjarige] . De vader hoopt dat [minderjarige] alle behandelingen krijgt die zij nodig heeft en dat de moeder de vader hierbij zal betrekken, zodat hij daar mogelijk een rol in kan krijgen. De vader wil namelijk graag weten hoe het met [minderjarige] gaat. Verder geeft de vader aan dat hij [minderjarige] kaartjes en brieven zal blijven sturen. Wanneer [minderjarige] hiervoor openstaat, zou de vader het fijn vinden als er wordt gekeken of [minderjarige] op deze kaartjes/brieven wil reageren of contact met de vader wil opnemen.
5.3
Aangezien de vader de gronden voor zijn hoger beroep niet handhaaft en zijn principaal hoger beroep intrekt, zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren.
Het incidenteel hoger beroep
5.4
De moeder voert in incidenteel hoger beroep aan dat niet duidelijk is naar welke informatieregeling de rechtbank in de bestreden beschikking verwijst. Bij beschikking van 28 november 2018 is een informatieregeling vastgesteld waarbij de moeder de vader eens per twee maanden schriftelijk informeert over [minderjarige] . In september 2022 is met de GI en de raad afgesproken dat de moeder de vader vier keer per jaar informeert over [minderjarige] . Om misverstanden te voorkomen verzoekt de moeder de in 4.4 genoemde informatieregeling in de beschikking van het hof op te nemen.
5.5
De vader verweert zich en stelt dat de rechtbank enkel heeft gewezen op de informatieverplichting die is vastgelegd bij beschikking van 28 november 2018. Het is namelijk van belang dat hij, als niet verzorgende ouder, wordt geïnformeerd over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] . Dit temeer omdat hij gedetineerd is en hij geen contact heeft en/of krijgt met [minderjarige] . Bovendien staat het de moeder niet vrij om, in samenwerking met de GI en de raad, zonder toestemming van de vader een rechterlijke beslissing te wijzigen.
5.6
Het hof overweegt in incidenteel hoger beroep als volgt. Op grond van artikel 1:377a, lid 1 jo 377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het hof een informatieregeling wijzigen. Het hof is van oordeel dat, gelet op wat de raad aangeeft over de draagkracht van de moeder en de kwetsbaarheid van [minderjarige] , de bij beschikking van 28 november 2018 bepaalde informatieregeling waarbij de moeder eenmaal per twee maanden de vader schriftelijk informeert niet meer passend is. Een informatieregeling waarbij de moeder de vader vier keer per jaar schriftelijk van de nodige informatie over [minderjarige] voorziet en daarbij een recente foto zal voegen van [minderjarige] , acht het hof voldoende. Dit sluit aan op de huidige praktijk waarin de moeder vier keer per jaar de vader informeert over [minderjarige] en deze informatieregeling thans goed verloopt. Het hof gaat ervan uit dat de vader informatie over zijn verblijfplaats, te weten in welke PI hij verblijft, aan de moeder zal verstrekken zodat zij de informatie naar het juiste adres kan versturen.
5.7
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
in incidenteel hoger beroep:
bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 28 november 2018, een informatieregeling inhoudende dat de moeder is gehouden vier keer per jaar de vader schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden betreffende [minderjarige] , waarbij een recente foto van [minderjarige] zal worden gevoegd;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, C.E. Buitendijk en M. Fiege, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 5 september 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.