ECLI:NL:GHAMS:2023:2030

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
23-001328-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsfraude door het niet opgeven van onroerend goed in het buitenland

In deze zaak gaat het om bijstandsfraude gepleegd door de verdachte en haar echtgenoot, die onroerend goed in Turkije niet hebben opgegeven aan de uitkeringsinstantie. Hierdoor hebben zij ten onrechte voor tienduizenden euro's aan uitkering ontvangen. Het gerechtshof Amsterdam bevestigt het vonnis van de rechtbank Den Haag, maar past de opgelegde straf aan. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, maar het hof oordeelt dat deze straf niet uitvoerbaar is gezien de gezondheid van de verdachte. De verdachte heeft diabetes en is hartpatiënt, wat haar in staat stelt om een taakstraf uit te voeren. Het hof legt in plaats daarvan een geldboete op van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen hechtenis.

Het hof overweegt dat de verdachte en haar echtgenoot zich gedurende een periode van ruim vier jaar schuldig hebben gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door opzettelijk de benodigde gegevens niet te verstrekken. De waarde van het onroerend goed in Turkije is geschat op € 1.255.000,00, en door het niet verstrekken van deze informatie kon de uitkerende instantie niet beoordelen of zij recht hadden op bijstandsuitkering. Het hof benadrukt dat bijstandsfraude een ernstig feit is, omdat het misbruik maakt van een sociale voorziening die bedoeld is voor mensen die financieel in nood verkeren.

Het hof constateert dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Dit leidt tot een matiging van de geldboete van € 6.000,- naar € 5.000,-. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof bevestigt het vonnis voor het overige, met uitzondering van de gevangenisstraf die is vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001328-22
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 09-837182-15 tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1953 te [geboorteplaats],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof het vonnis waarvan beroep zal aanvullen met de navolgende twee bewijsmiddelen.
5.
Een rapportage vermogensonderzoek Turkije van 15 april 2014, doorgenummerde pagina’s 471 en 471.
Deze rapportage houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Uit het onderzoek kwam naar voren dat betrokkene bij de afdeling onroerende zaak belasting van de deelgemeente Maltepe van de stad Istanbul onroerende zaak belastingaangiftes ingediend heeft voor negen appartementen en voor die werkplaatsen die zich allemaal in hetzelfde appartementencomplex bevinden.
6.
Een inlichtingenformulier Abw, Gemeente Den Haag, Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten van 16 december 2003, doorgenummerde pagina’s 228 en 229.
Dit inlichtingenformulier houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[medeverdachte 1]
[medeverdachte 2]
[adres]
Inlichtingen over de periode van 01-12-2003 t/m 31-12-2003
U moet dit inlichtingenformulier uiterlijk inleveren op de 10e van de volgende maand. Indien u deze verplichting niet, of niet op tijd, nakomt, wordt uw uitkering niet betaald en kan aan u een maatregel of boete worden opgelegd.
Heeft u, uw partner of uw kind onder de 18 jaar vermogen (bijv. geld, erfenis, auto, huis) verkregen?
Nee.

Oplegging van straf

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaar, met eventueel, indien daarvan sprake is, aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft primair toepassing verzocht van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de gezondheidssituatie van de verdachte dusdanig zorgelijk is dat een taakstraf niet uitvoerbaar zal zijn. De verdachte heeft diabetes, is hartpatiënt en heeft een ongeval gehad. Daarnaast is de verdachte een
first offender, is zij niet meer in aanraking met justitie geweest en is het tijdsverloop van belang. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht conform de advocaat-generaal een geheel voorwaardelijke straf op te leggen. De verdachten moeten elke maand geld terugbetalen aan de uitkerende instantie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte en haar echtgenoot hebben zich gedurende een periode van ruim 4 jaar schuldig gemaakt aan sociale zekerheidsfraude door opzettelijk na te laten de benodigde gegevens aan de uitkering verlenende instantie te verstrekken, immers hebben zij nagelaten te melden dat verdachtes echtgenoot in Turkije onroerend goed (een appartementencomplex alsmede bouwgrond) op zijn naam had staan. De waarde van het appartementencomplex is door een lokale makelaar getaxeerd op € 1.255.000,00.
Door het niet verstrekken van voornoemde informatie kon de uitkering verlenende instantie niet beoordelen of, en zo ja in hoeverre, de verdachte en haar echtgenoot recht hadden op een bijstandsuitkering. De uitkerende instantie heeft op grond van de onderzoeksresultaten betreffende voornoemd onroerend goed vastgesteld dat ten onrechte bijstand aan de verdachte en haar echtgenoot is uitgekeerd. Bijstandsfraude is een ernstig feit, omdat misbruik wordt gemaakt van een sociale voorziening. De overheid zorgt ervoor dat mensen die financieel niet in staat zijn om voor zichzelf te zorgen, toch mogelijkheden krijgen om in hun levensonderhoud te voorzien. De middelen die daarvoor nodig zijn worden bijeengebracht door de belastingbetaler. Wanneer van deze voorziening misbruik wordt gemaakt, neemt de bereidheid van de belastingbetaler om hieraan een bijdrage te leveren af. Het sociale zekerheidstelsel is bij uitstek gebaseerd op solidariteit en op het vertrouwen dat het geld uiteindelijk terechtkomt bij degenen die dat het hardst nodig hebben. Met deze fraude heeft de verdachte dat vertrouwen geschaad.
De verdachte en haar echtgenoot hebben ten onrechte voor tienduizenden euro’s aan uitkering ontvangen. Bij een benadelingsbedrag van € 10.000,00 tot € 70.000,00 noemen de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee tot vijf maanden. Indien uitsluitend naar de ernst van het feit en de aangerichte schade wordt gekeken, zou dit naar het oordeel van het hof een passende straf zijn. Het hof kijkt echter ook naar de persoon van de verdachte. Uit het strafblad van 21 juni 2023 blijkt niet dat zij eerder betrokken is geweest bij strafbare feiten. Daarnaast houdt het hof rekening met de slechte gezondheid van de verdachte, waardoor zij niet of nauwelijks in staat is om een taakstraf uit te voeren. Tot slot betrekt het hof bij de strafoplegging de omstandigheden dat sprake is van een ouder strafbaar feit en dat door de uitkerende instantie een terugbetalingsverplichting is opgelegd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete ter hoogte van € 6.000,00, subsidiair 65 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Het hof neemt daarbij de datum van het eerste verhoor van de verdachte op 30 september 2014 als aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 21 juni 2019 vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer twee jaar en negen maanden overschreden. Op 4 juli 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Op 31 augustus 2023 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ongeveer twee jaar en twee maanden. Het hof ziet in de overschrijding van de redelijke termijn in beide instanties aanleiding om de geldboete te matigen tot € 5.000,00, subsidiair 60 dagen hechtenis.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 47 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2023.