In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een vennootschap, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 600,00 voor het niet tijdig deponeren van jaarstukken. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat de geldboete zou worden gehandhaafd, maar met een voorwaardelijk gedeelte van € 300,00, gezien de verbeterde discipline van de vennootschap in latere jaren en de juridische problemen die de vennootschap in Amerika ondervond.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 augustus 2023 heeft de gevolmachtigde van de verdachte verklaard dat de jaarstukken inmiddels zijn gedeponeerd en dat de vennootschap in de jaren 2019 tot en met 2022 tijdig aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft de omstandigheden waaronder het feit is begaan in overweging genomen, evenals de ernst van het feit en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat het niet tijdig deponeren van de jaarrekening schadelijk is voor crediteuren en handelspartners, maar heeft ook rekening gehouden met de verbeterde situatie van de vennootschap.
Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de geldboete aangepast door de helft voorwaardelijk op te leggen. Dit betekent dat de vennootschap nu een geldboete van € 600,00 moet betalen, waarvan € 300,00 voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de relevante wettelijke voorschriften, waaronder het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht.