ECLI:NL:GHAMS:2023:2027

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
23-003113-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake niet tijdig deponeren jaarstukken door vennootschap

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een vennootschap, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 600,00 voor het niet tijdig deponeren van jaarstukken. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat de geldboete zou worden gehandhaafd, maar met een voorwaardelijk gedeelte van € 300,00, gezien de verbeterde discipline van de vennootschap in latere jaren en de juridische problemen die de vennootschap in Amerika ondervond.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 augustus 2023 heeft de gevolmachtigde van de verdachte verklaard dat de jaarstukken inmiddels zijn gedeponeerd en dat de vennootschap in de jaren 2019 tot en met 2022 tijdig aan haar verplichtingen heeft voldaan. Het hof heeft de omstandigheden waaronder het feit is begaan in overweging genomen, evenals de ernst van het feit en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat het niet tijdig deponeren van de jaarrekening schadelijk is voor crediteuren en handelspartners, maar heeft ook rekening gehouden met de verbeterde situatie van de vennootschap.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de geldboete aangepast door de helft voorwaardelijk op te leggen. Dit betekent dat de vennootschap nu een geldboete van € 600,00 moet betalen, waarvan € 300,00 voorwaardelijk is met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van de relevante wettelijke voorschriften, waaronder het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003113-22
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Amsterdam van 25 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 82-241612-21 tegen:
[verdachte],
gevestigd te [verdachte].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de opgelegde geldboete. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De economische politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 600,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 600,00, waarvan € 300,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, gelet op de omstandigheid dat de stukken inmiddels zijn gedeponeerd en hij begrip heeft voor de bijzondere omstandigheden van het geval, te weten de juridische problemen van de verdachte in Amerika.
De gevolmachtigde heeft ter zitting meegedeeld dat hij zich kan vinden in de vordering van de advocaat-generaal. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vennootschap in een procedure was verwikkeld met Amerikanen en dat onder meer in verband daarmee de jaarstukken pas na een
settlementin 2018 konden worden opgemaakt. De betreffende jaarrekening is inmiddels gedeponeerd en de vennootschap heeft gedragsverandering laten zien door het (tijdig) deponeren van de jaarstukken van 2019, 2020, 2021 en 2022.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het niet tijdig deponeren van de jaarrekening. Hierdoor hebben crediteuren, toekomstige crediteuren en overige handelspartners van de verdachte geen kennis kunnen krijgen van de financiële (on)gezondheid van de onderneming. Dit schaadt het handelsverkeer. Het hof houdt echter rekening met de omstandigheden die hebben geleid tot het niet tijdig deponeren van de jaarrekening, zoals daarvan ter zitting is gebleken en met het gegeven dat de verdachte na het feit wel steeds tijdig aan haar verplichtingen heeft voldaan.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 394 van het Burgerlijk Wetboek (Boek 2), de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde geldboete en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 600,00 (zeshonderd euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot
€ 300,00 (driehonderd euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 augustus 2023.