ECLI:NL:GHAMS:2023:2002

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
23-002825-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2019. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak tegen de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het medeplegen van het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor strafbare feiten op basis van de Opiumwet. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zou worden vastgesteld op € 63.784,00, met een betalingsverplichting van € 27.204,50 aan de Staat. De rechtbank had deze vordering toegewezen, maar de betrokkene ging in hoger beroep tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 24 juli 2023 is er overeenstemming bereikt tussen de advocaat-generaal en de betrokkene, vertegenwoordigd door zijn raadsman, over de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging in overweging genomen en heeft besloten het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 6.192,00, met een betalingsverplichting van € 5.000,00 aan de Staat. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in beide instanties. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002825-19
datum uitspraak: 7 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-706083-16 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden vastgesteld op een bedrag van € 63.784,00 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 27.204,50.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2016 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van het medeplegen van voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten op 24 november 2015.
Voorts heeft de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 10 juli 2019 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 63.784,00 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 24.484,05 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van dit gerechtshof van 19 april 2017 niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de strafzaak (parketnummer 23–001282–16).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
24 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van 10 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de betrokkene en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting een ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Het hof beschouwt dit als te zijn ingetrokken dan wel achterhaald door de hierna weer te geven ter terechtzitting bereikte overeenstemming, zodat dit verder geen bespreking behoeft.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting komt dan de rechtbank.

Overeenstemming

Ter terechtzitting in hoger beroep is, na schorsing van de behandeling voor beraad ter zake, door de advocaat-generaal en de betrokkene en diens raadsman overeenstemming bereikt over de hoogte van het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel en de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting. Het hof is verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 6.192,00 en de vervolgens aan de betrokkene op te leggen verplichting tot betaling aan de Staat op een bedrag van € 5.000,00.
Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van de door de advocaat-generaal enerzijds en de betrokkene en diens raadsman anderzijds overeengekomen bedragen en zal daarom dienovereenkomstig beslissen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op een bedrag van € 6.192,00.
De betalingsverplichting wordt, rekening houdend met de overschrijdingen in beide instanties van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, vastgesteld op een bedrag van € 5.000,00.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
6.192,00 (zesduizend honderdtweeënnegentig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 100 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. P. Greve en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. C. van der Laan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 augustus 2023.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]