ECLI:NL:GHAMS:2023:2

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
200.312.253/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over afgifte bewijsmateriaal na ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], een (ex-)werknemer die op staande voet is ontslagen door [geïntimeerde] B.V. De werknemer verzoekt om afgifte van bewijsmateriaal, bestaande uit beeld- en geluidsfragmenten van gesprekken met werknemers, om zijn ontslag aan te vechten. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de gevraagde voorziening geweigerd, wat [appellant] in hoger beroep aanvecht. Het hof beoordeelt of er sprake is van een spoedeisend belang voor de gevraagde voorziening. Het hof concludeert dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is, vooral omdat hij zelf heeft aangegeven dat hij al een verzoekschriftprocedure is gestart. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en wijst de gevraagde voorlopige voorziening af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.253/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Noord-Holland : 9848555 \ VV EXPL 22-57
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 17 januari 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M. Schildwacht te Velsen-Zuid,
tegen
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N. Duine te ’s-Hertogenbosch.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 15 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter) van 19 mei 2022, in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde. De dagvaarding bevat de grieven.
Nadat [appellant] overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven had gediend, heeft [geïntimeerde] een memorie van antwoord ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft – onder wijziging van eis – geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en primair zijn vordering alsnog zal toewijzen, subsidiair zal bepalen dat [geïntimeerde] ‘het authentieke bewijsmateriaal, bestaande uit beeld- en/of geluidsfragmenten waarop de verklaringen van de werknemers zijn opgenomen’ op eerste verzoek van [appellant] dient af te geven aan een nader te noemen bureau dat zal zorgdragen voor het transcriberen van de beeld- en/of geluidsfragmenten, op straffe van de verbeurte van een dwangsom, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, met nakosten.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat om het volgende.
( a) [appellant] is op 13 april 2013 in dienst getreden van [geïntimeerde] en was laatstelijk werkzaam in de functie van vestigingsmanager.
( b) Op 12 maart 2022 heeft zich op de werkvloer een incident voorgedaan waarbij [appellant] en een uitzendkracht betrokken waren. Naar aanleiding daarvan is [appellant] die dag op non-actief gesteld, hangende een te verrichten onderzoek naar zijn handelen.
( c) In het kader van dit onderzoek heeft [geïntimeerde] een aantal van haar werknemers gehoord, waarvan door haar beeld- en geluidsopnamen zijn gemaakt. De HR-medewerker van [geïntimeerde] die bij deze gesprekken aanwezig was heeft de opnamen uitgewerkt in gespreksverslagen, die door de betrokken werknemers zijn ondertekend.
( d) Op 15 april 2022 heeft [geïntimeerde] [appellant] op staande voet ontslagen wegens (i) het maken van seksistische opmerkingen en (ii) het ongewenst betasten van werknemers.
( e) Bij e-mail van 22 april 2022 heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerde] verzocht hem het onderzoeksrapport toe te zenden. Naar aanleiding daarvan heeft [geïntimeerde] hem de zojuist genoemde gespreksverslagen toegestuurd.
( f) Bij e-mails van 25 en 26 april 2022 heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerde] gevraagd ook de beeld- en geluidsopnamen van de gesprekken met de werknemers te verstrekken, maar [geïntimeerde] heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven.

3.Beoordeling

3.1.
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter bij wege van voorlopige voorziening [geïntimeerde] (op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) zou veroordelen tot afgifte aan hem van ‘het authentieke bewijsmateriaal’, bestaande uit de beeld- en/of geluidsfragmenten waarop de verklaringen van de werknemers zijn opgenomen, binnen 24 uur na de datum van het te wijzen vonnis, op straffe van de verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.
Na verweer van [geïntimeerde] heeft de kantonechter bij het bestreden vonnis de gevraagde voorziening geweigerd en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust komt [appellant] in dit hoger beroep op.
3.4.
Het hof dient, nu de kantonrechter de gevraagde voorziening heeft geweigerd, in dit kort geding (allereerst) ambtshalve te beoordelen of [appellant] thans, in hoger beroep, bij de verlangde voorziening een voldoende spoedeisend belang heeft. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] op grond van het volgende onvoldoende toegelicht dat dit het geval is.
3.5.
In de inleidende dagvaarding van 2 mei 2022 heeft [appellant] ter onderbouwing van het door hem gestelde spoedeisende belang aangevoerd dat de vervaltermijn voor het indienen van een verzoekschrift tot vernietiging van het ontslag of de toekenning van een billijke vergoeding vervalt binnen twee maanden na het ontslag en dat hij bij het indienen van het verzoekschrift alle gronden voor zijn verzoek moet aanvoeren. Echter, omdat [appellant] in de appeldagvaarding heeft gesteld dat hij deze verzoekschriftprocedure inmiddels is gestart, is voormeld in de inleidende dagvaarding gestelde spoedeisende belang niet (langer) aanwezig.
3.6.
In de appeldagvaarding van 15 juni 2022 heeft [appellant] – kennelijk ook in het kader van het vereiste spoedeisende belang - aangevoerd dat hij spoedig dient te beschikken over het authentieke bewijsmateriaal (waarvan hij de afgifte aan zichzelf althans aan nader te bepalen bureau vordert) teneinde dit nog tijdig in de verzoekschriftprocedure te kunnen overleggen. Echter, omdat [appellant] daarbij zelf meedeelt dat de kantonrechter binnen een termijn van zes tot acht weken een mondelinge behandeling zal inplannen en deze termijn inmiddels ruimschoots is verstreken, kan ook in die omstandigheid geen grond voor het treffen van een onmiddellijke voorziening bij voorraad worden gevonden.
3.7.
Andere gronden waarom de gevorderde voorlopige voorziening (in welke vorm dan ook) zou moeten worden verleend heeft [appellant] niet aangevoerd, noch zijn deze gebleken of aannemelijk geworden. De conclusie is dan ook dat het vereiste spoedeisende belang ontbreekt. Het bestreden vonnis zal daarom, wat er zij van de grieven, worden bekrachtigd en het in hoger beroep subsidiair gevorderde zal worden afgewezen.
3.8.
[appellant] zal, als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis en wijst de in hoger beroep subsidiair gevraagde voorlopige voorziening af;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 783,00 aan verschotten en € 1.114,00 aan salaris van de advocaat en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Haanappel-van der Burg, R.J.M. Smit en H.T. van der Meer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.