ECLI:NL:GHAMS:2023:1983

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
23-001665-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 30-jarige man wegens grootschalige BTW-fraude met meerdere rechtspersonen en het deponeren van valse jaarstukken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 30-jarige man die was veroordeeld voor grootschalige BTW-fraude. De verdachte had tientallen besloten vennootschappen (BV's) opgericht en valse jaarstukken gedeponeerd. De rechtbank had eerder een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, evenals een beroepsverbod van vijf jaar. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de verdachte.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging gehoord. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting, wat resulteerde in een onterecht ontvangen bedrag van circa € 200.000 van de Belastingdienst. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met de rechtspersonen handelde en dat hij opzettelijk onjuiste gegevens heeft ingediend.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast is het beroepsverbod van vijf jaar gehandhaafd. Het hof heeft ook bepaald dat het arrest openbaar gemaakt moet worden, ter bescherming van het handelsverkeer en om herhaling van dergelijke fraude te voorkomen. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over zijn handelen en de opzet van de fraude, wat het hof als zorgwekkend beschouwde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001665-21
datum uitspraak: 23 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 mei 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-845172-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 augustus 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
primairhij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2017 tot en met 6 augustus 2018 te Hilversum en/of Apeldoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer rechtsperso(o)n(en), te weten:
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 5] en/of
- [medeverdachte 6] en/of
- [medeverdachte 7] en/of
- [medeverdachte 8] en/of
- [medeverdachte 9] en/of
- [medeverdachte 10] en/of
- [medeverdachte 11] ,
(telkens) opzettelijk, (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten 28, althans een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting te weten:
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 1] en/ of
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 2] en/of
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 3] en/of
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 4] en/of
- drie kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van [medeverdachte 5] en/of
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 6] en/of
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 7] en/of
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 8] en/of
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 9] en/of
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 10] en/of
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van [medeverdachte 11] ,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) omzetbelasting een onjuist bedrag aan omzet en/of verschuldigde omzetbelasting en/of voorbelasting en/of terug te ontvangen belasting opgegeven en/of doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 4] en/of
[medeverdachte 5] en/of
[medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7] en/of
[medeverdachte 8] en/of
[medeverdachte 9] en/of
[medeverdachte 10] en/of
[medeverdachte 11] ,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2017 tot en met 6 augustus 2018 te Hilversum en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk, (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten 28, althans een of meer (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting te weten:
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 1] en/ of
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 2] en/of
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 3] en/of
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 4] en/of
- drie kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van [medeverdachte 5] en/of
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 6] en/of
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 7] en/of
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 8] en/of
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 9] en/of
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 10] en/of
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van [medeverdachte 11] ,
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen,
immers heeft/hebben voornoemde rechtsperso(o)n(en) (telkens) op/in het/de ingeleverde/ingediende aangifte(n) omzetbelasting een onjuist bedrag aan omzet en/of verschuldigde omzetbelasting en/of voorbelasting en/of terug te ontvangen belasting opgegeven en/of doen/laten opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 januari 2018 tot en met 1 augustus 2018 te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer rechtsperso(o)n(en), als (middellijk) bestuurder van een of meer rechtsperso(o)n(en), te weten
- [bedrijf 1] en/of
- [bedrijf 2] en/of
- [bedrijf 3] en/of
- [bedrijf 4] en/of
- [bedrijf 5] en/of
- [bedrijf 6] en/of
- [bedrijf 7] ,
(telkens) opzettelijk één of meer onware sta(a)t(en) en/of balans(en) en/of wist- en verliesrekening(en) en/of sta(a)t(en) van baten en lasten of toelichting(en) op een van die stukken openbaar heeft gemaakt of zodanige openbaarmaking opzettelijk heeft toegelaten,
bestaande die onwaarheid (telkens) hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in één of meer van die stukken over het boekjaar 2017
- een te hoog bedrag aan liquide middelen was opgenomen en/of
- een te hoog bedrag aan gestort kapitaal was opgenomen en/of
- een te hoog bedrag aan winst of bedrijfsresultaat was opgenomen en/of
- een te groot aantal werknemers was vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s), deze jaarcijfers, jaarrekeningen en (balans)totalen toen en daar, (telkens) door middel van deponering bij de Kamer van Koophandel openbaar heeft/hebben gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverwegingen ten aanzien van de vorm van het daderschap

Standpunt verdediging
Zoals de feiten tenlastegelegd zijn kunnen ze niet worden bewezen. In het onder 1 en 2 ten laste gelegde is namelijk niet (impliciet) tevens begrepen het ‘alleen’ plegen. In feit 1 is louter ‘medeplegen’ en (subsidiair) ‘feitelijk leidinggeven’ opgenomen en in feit 2 slechts het ‘medeplegen’. Van deze deelnemingsvormen is geen sprake. Aan geen van de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen kan immers een zelfstandig strafbaar verwijt worden gemaakt, als mededader noch als functionele dader. De verdachte heeft alleen gehandeld. Een bewezenverklaring op basis van de tenlastelegging is daarom voor beide feiten niet mogelijk.
Standpunt advocaat-generaal
Wat feit 1 betreft kan primair het medeplegen van de verdachte samen met de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen worden bewezen. Mocht het hof hier anders over denken, dan zou, ondanks de inhoud van het in de tussentijd door de Hoge Raad gewezen zogenoemde kwaliteitsarrest (arrest van 15 september 2020, ECLI:NL:Hoge Raad:2020:1372) het hof in navolging van de rechtbank via de weg van de vereenzelviging kunnen komen tot een bewezenverklaring van het plegen van feit 1 door de verdachte, terwijl ook het subsidiair ten laste gelegde feitelijk leidinggeven nog bewezen zou kunnen worden. Wat feit 2 betreft kan het medeplegen van dit feit door de verdachte met de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen worden bewezenverklaard.
Oordeel hof
Het hof zal ten aanzien van feit 1 het primair ten laste gelegde medeplegen bewezen verklaren. Het gaat in dit feit om een kwaliteitsdelict. Artikel 69, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), richt zich immers tot degene die een “bij de belastingwet voorziene aangifte” onjuist of onvolledig doet. Als pleger van het onjuist of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte moet daarom worden aangemerkt degene die tot het doen van de aangifte is gehouden. In het geval van het doen van aangifte voor de omzetbelasting geldt dat ondernemers die in Nederland belastbare prestaties verrichten, de omzetbelasting daarover verschuldigd zijn, welke belasting op aangifte aan de Belastingdienst moet worden voldaan. Voor het doen van de in de tenlastelegging van feit 1 primair omschreven aangiften is telkens gebruik gemaakt van een (uniek) BTW-nummer op naam van de betreffende vennootschap, waaruit volgt dat die nummers, automatisch dan wel op aanvraag, door de Belastingdienst aan de vennootschappen zijn toegekend, waarbij de vennootschappen dus als ondernemer en daarmee belastingplichtige zijn aangemerkt. Zij bezitten daarmee de voor het vervullen van de delictsomschrijving van artikel 69, tweede lid, AWR, vereiste kwaliteit.
De verdachte heeft naar eigen zeggen zelf namens de vennootschappen opzettelijk de onjuiste aangiften (digitaal) ingevuld en bij de Belastingdienst ingediend. Rechtspersonen kunnen alleen door middel van natuurlijke personen feitelijk handelen. Indien dat handelen opzettelijk en strafbaar is kan zowel de gedraging als het opzet aan de rechtspersonen worden toegerekend. Alsdan kan zowel de feitelijk handelende persoon als de rechtspersoon in kwestie worden vervolgd, tezamen dan wel elk afzonderlijk.
In dit geval hebben de rechtspersonen en de verdachte gezamenlijk de onder 1 tenlastegelegde kwaliteitsdelicten van de rechtspersonen uitgevoerd, zodat elk voor medeplegen kon worden vervolgd. Dat de rechtspersonen in deze zaak niet tevens zijn of worden vervolgd, maakt dit niet anders; hetzelfde geldt voor het feit dat de verdachte ook (indirect) bestuurder van de vennootschappen was.
Ten aanzien van feit 2 is het hof van oordeel dat de tenlastelegging ook omvat het ‘alleen' plegen en dat dit feit bewezen kan worden verklaard. Het betreft hier een kwaliteitsdelict waarvan de normadressaat de bestuurder van de vennootschappen is. De verdachte wordt vrijgesproken van het eveneens tenlastegelegde medeplegen nu dit niet volgt uit de bewijsmiddelen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.primair
hij in de periode van 7 mei 2017 tot en met 6 augustus 2018 te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met de rechtspersonen:
- [medeverdachte 1] of
- [medeverdachte 2] of
- [medeverdachte 3] of
- [medeverdachte 4] of
- [medeverdachte 5] of
- [medeverdachte 6] of
- [medeverdachte 7] of
- [medeverdachte 8] of
- [medeverdachte 9] of
- [medeverdachte 10] of
- [medeverdachte 11] ,
opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten digitale aangiften voor de omzetbelasting te weten:
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 1] en
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 2] en
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 3] en
- twee kwartaalaangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 4] en
- drie kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van [medeverdachte 5] en
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 6] en
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 7] en
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 8] en
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 2e kwartaal 2017 tot en met het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 9] en
- één kwartaalaangifte omzetbelasting over het 1e kwartaal 2018 op naam van [medeverdachte 10] en
- vier kwartaalaangiften omzetbelasting over het 1e kwartaal 2017 tot en met het 4e kwartaal 2017 op naam van [medeverdachte 11] ,
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens op de ingediende aangiften omzetbelasting een onjuist bedrag aan omzet en/of voorbelasting en/of terug te ontvangen belasting opgegeven, terwijl die feit(en) (telkens) ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij in de periode van 3 januari 2018 tot en met 1 augustus 2018 te Hilversum, als (middellijk) bestuurder van rechtspersonen, te weten
- [bedrijf 1] en
- [bedrijf 2] en
- [bedrijf 3] en
- [bedrijf 4] en
- [bedrijf 5] en
- [bedrijf 6] en
- [bedrijf 7] ,
telkens opzettelijk onware staten en balansen en winst- en verliesrekening(en) en staten van baten en lasten of toelichtingen op die stukken openbaar heeft gemaakt,
bestaande die onwaarheid hierin dat valselijk, immers opzettelijk in strijd met de waarheid, in die stukken over het boekjaar 2017
- een te hoog bedrag aan liquide middelen was opgenomen
- een te hoog bedrag aan gestort kapitaal was opgenomen
- een te hoog bedrag aan winst of bedrijfsresultaat was opgenomen
- een te groot aantal werknemers was vermeld,
zulks terwijl hij, verdachte, deze staten en balansen en winst- en verliesrekening(en) en staten van baten en lasten of toelichtingen op die stukken toen en daar, door middel van deponering bij de Kamer van Koophandel openbaar heeft gemaakt.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifteonjuist en/of onvolledig
doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
het door de bestuurder van een vennootschap een onware staat of een onware balans, winst en verliesrekening, staat van baten en lasten of toelichting op een van die stukken opzettelijk openbaar maken, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank als bijkomende straf een beroepsverbod opgelegd voor de duur van 5 jaren en bepaald dat het vonnis openbaar dient te worden gemaakt door middel van publicatie in de registers van de Kamer van Koophandel.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde onder 1 primair en 2 een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 2 jaren zal worden opgelegd, met oplegging van dezelfde bijzondere voorwaarden als door de rechtbank bepaald en daarnaast een taakstraf voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen hechtenis. Ook vorderde hij de verdachte voor een periode van 5 jaren te verbieden het beroep van directeur van enige rechtspersoon uit te oefenen en openbaarmaking van dit arrest.
De verdediging heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring en oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf geen bijzondere voorwaarden op te leggen en verder geen beroepsverbod op te leggen en niet de openbaarmaking van het arrest te gelasten. De verdachte heeft na het vonnis de nodige hulp ingeschakeld, heeft met de Belastingdienst verregaande overeenstemming bereikt over afbetaling van een (overigens vrij gering) gedeelte van de schade van de Belastingdienst en heeft verder met andere schuldeisers betalingsregelingen getroffen, aldus de raadsman. Daarnaast stelt de raadsman dat een beroepsverbod niet kan worden opgelegd omdat, zo begrijpt het hof, de feiten niet zijn begaan in een beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich op grote schaal schuldig gemaakt aan het samen met door hem opgerichte rechtspersonen medeplegen van het doen van valse aangiften omzetbelasting. Hiermee heeft de verdachte ten onrechte circa € 200.000,00 ontvangen van de Belastingdienst. Dat bedrag heeft de verdachte – naar eigen zeggen – voor een groot deel privé besteed. Daarnaast heeft de verdachte als bestuurder van diverse vennootschappen onjuiste gegevens bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd.
Uit het dossier volgt dat de verdachte bijna 100 vennootschappen heeft opgericht en dat in geen van deze vennootschappen bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden. Naast de tenlastegelegde feiten zijn ook op naam van vele andere vennootschappen valse aangiften gedaan, in totaal op naam van 47 vennootschappen. Opvallend is ook dat de verdachte in april 2018, toen hij terugkwam van een reis naar Dubai, op Schiphol is aangehouden en dat in zijn bagage 84 bankpasjes, A4-formulieren met daarop vermeld bedrijfsnamen, wachtwoorden en bankpascodes en 50 “blauwe” Belastingdienstenveloppen zijn aangetroffen. Dit alles roept veel vragen op. De verdachte heeft echter ook in hoger beroep, naar het oordeel van het hof, geen openheid van zaken gegeven. Zo heeft hij geen helder inzicht gegeven hoe hij is gekomen tot het oprichten van zo’n groot aantal vennootschappen, wat hiervan het doel was en hoe hij aan de kennis met betrekking tot het organiseren van de onterechte teruggaven van de omzetbelasting kwam. Dit is temeer opmerkelijk omdat er niet alleen valse aangiften zijn gedaan, maar deze onjuiste aangiften mede zijn onderbouwd door onjuiste jaarstukken die bij de Kamer van Koophandel zijn gedeponeerd, hetgeen eveneens de nodige kennis vergt. De verklaringen van de verdachte zijn daarnaast niet consistent. Bij de rechtbank verklaarde de verdachte dat hij onder druk was gezet, dat hij een bedrag van € 2.500,00 heeft betaald aan een zeker persoon en dat er door anderen misbruik van hem is gemaakt terwijl hij ter terechtzitting in hoger beroep hierover verklaart dat dit een en ander niets te maken had met de onderhavige feiten, en dat hij daaromtrent niet onder druk is gezet en dat hij zich niet kan herinneren enig geldbedrag aan derden te hebben overhandigd, in ieder geval niet in verband met de hier aan de orde zijnde feiten.
Daar komt bij dat de verdediging in eerste aanleg had gesteld dat sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij de verdachte – de verdachte zou het contact met de werkelijkheid zijn kwijtgeraakt – en dat hij met betrekking tot de hier aan de orde zijnde feiten in een delier had gehandeld, maar dit standpunt in hoger beroep niet heeft gehandhaafd. Sterker nog, de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat er psychisch gezien niets met hem aan de hand is; namens hem is daar ook een verklaring van zijn behandelend psycholoog overgelegd waaruit evenmin volgt dat een zodanige diagnose is gesteld of dat aanvullende behandeling is geïndiceerd.
Dit alles maakt dat het hof ervan uitgaat dat hier sprake is van berekenende, grootschalige fraude waarbij de verdachte professioneel en bewust heeft gehandeld door in betrekkelijk korte tijd tientallen vennootschappen op te richten, steeds op naam daarvan onterecht omzetbelasting terug te vragen en deze grootscheepse fraude mede te maskeren door onjuiste gegevens in jaarstukken op te nemen en te deponeren. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verdachte deel uitmaakte van een groter verband maar daarover – om welke reden dan ook – blijft zwijgen. Het hof acht daarom een forse taakstraf en daarbij een langere voorwaardelijke gevangenisstraf dan in eerste aanleg opgelegd, passend en geboden, ook om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijk te handelen. Het hof ziet gelet op de behandeling in hoger beroep en de wijze van verklaren door de verdachte geen aanleiding voor het opleggen van de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden. Het hof zal wel ook een beroepsverbod opleggen en openbaarmaking van het arrest gelasten, als hierna nader gemotiveerd.
Redelijke termijn
In deze zaak is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) . Deze termijn is aangevangen op 29 november 2018, de datum dat de woning van de verdachte is doorzocht. In eerste aanleg was sprake van een overschrijding van zes maanden en in hoger beroep is sprake van een overschrijding van drie maanden. In totaal is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van circa negen maanden. Deze overschrijding maakt dat het hof de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf met twee maanden zal matigen en in plaats van een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden zal opleggen. Het hof zal de proeftijd bepalen op drie jaren.
Beroepsverbod en openbaarmaking arrest
Naast de hiervoor genoemde straffen ziet het hof net als de rechtbank aanleiding een beroepsverbod op te leggen voor de duur van vijf jaren. Hierbij heeft het hof meegewogen dat de feiten allemaal in de hoedanigheid van bestuurder van een rechtspersoon en van voorgewend ondernemer zijn gepleegd, terwijl de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. Ter bescherming van het handelsverkeer en om nakoming van de verplichtingen uit de belastingwet te bevorderen, wil het hof herhaling van het oprichten, besturen en voeren van ondernemingen door de verdachte, in de vorm van rechtspersonen maar ook in de vorm van eenmanszaken of van andere entiteiten zonder rechtspersoonlijkheid, met het (neven)doel daarmee frauduleuze delicten te plegen, voorkomen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de door hem reeds ondernomen acties op het gebied van het zoeken naar hulp, brengen in die preventienoodzaak geen verandering.
Het verweer van de verdediging dat geen sprake is van ‘in de bij wet bepaalde gevallen’ waarin een beroepsverbod op grond van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd omdat de feiten niet zijn begaan in een beroep, slaagt niet. Vooropgesteld wordt dat uit de memorie van toelichting volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat ook het zijn van bestuurder van een rechtspersoon wordt bestreken door het beroepsverbod. Daar komt bij dat de feiten zijn gepleegd gedurende een periode van ruim een jaar, waarbij sprake was van professioneel handelen en waarmee de verdachte veel geld heeft verdiend. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte beroepsmatig heeft gehandeld. Het hof vindt, in zaken als de onderhavige, dat het voeren van een onderneming op eigen naam of anderszins buiten verband van een rechtspersoon eveneens door een beroepsverbod moet kunnen worden voorkomen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroepsverbod, ziet het hof eveneens aanleiding openbaarmaking van het arrest te gelasten op de manier zoals hierna bij de beslissingen is vermeld
Conclusie
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf en een beroepsverbod van na te melden duur alsmede de openbaarmaking van het arrest passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 36, 47, 57, 336 en 339 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van ondernemer, in of buiten rechtspersoonlijkheid, en van het beroep van bestuurder van een rechtspersoon, voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Gelast dat deze uitspraak openbaar wordt gemaakt in de registers van de Kamer van Koophandel en in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie, waartoe het Openbaar Ministerie dit arrest dient aan te bieden aan de redactie/beheerder van dat blad/die registers en begroot de kosten daarvan op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. R.D. van Heffen en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
23 augustus 2023.