In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2023. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 10.411,00, bestaande uit € 411,00 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De rechtbank had deze vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 5.411,00. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de benadeelde partij opnieuw beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit schade heeft geleden. De materiële schade van € 411,00 werd volledig toegewezen, terwijl de immateriële schade werd vastgesteld op € 5.000,00. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 5.411,00 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 oktober 2022. De beslissing van de rechtbank tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel werd bevestigd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige afgewezen, omdat niet was gebleken dat er meer schade was geleden. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.