ECLI:NL:GHAMS:2023:1961

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
23-003006-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake (mede)plegen aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekken met beroep op overmacht voor gezondheidsredenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekken. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een beroep deed op overmacht in de zin van noodtoestand, omdat hij cannabis gebruikt voor gezondheidsredenen. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, die eerder het arrest van het gerechtshof had vernietigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 februari 2018 in Amsterdam opzettelijk aanwezig had 39 hennepplanten en 21 hennepplanten met 17 hennepstekken. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte cannabis gebruikt om zijn chronische pijnklachten te verlichten, maar het hof oordeelt dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die het gebruik van zelfgekweekte cannabis rechtvaardigen. De deskundigen hebben geen medische aandoening kunnen vaststellen die het gebruik van cannabis noodzakelijk maakt, en er zijn alternatieve behandelingen beschikbaar die niet zijn uitgeprobeerd.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De beslissing is genomen met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, maar het hof heeft besloten om geen verdere gevolgen aan deze overschrijding te verbinden. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003006-22
datum uitspraak: 17 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen, na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-029325-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres 1] .

Procesgang

De politierechter heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftien dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 6 november 2020 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 15 november 2022 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen, teneinde met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 februari 2018 (in een pand aan de [adres 2] ) te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 39 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2018 (in een pand aan de [adres 3] ) te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21 hennepplanten en 17 hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 12 februari 2018 in een pand aan de [adres 2] te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 39 hennepplanten;
2.
hij op 12 februari 2018 in een pand aan de [adres 3] te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 21 hennepplanten en 17 hennepstekken.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand. De verdachte moet cannabis gebruiken om gezondheidsredenen.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, waardoor het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand faalt.
Het oordeel van het hof.
Bij zijn oordeel gaat het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte ervaart sinds lange tijd diverse (pijn) klachten. Na de nucleaire kernramp in Fukushima in 2011 zijn de verdachte en zijn partner, de medeverdachte, naar de Verenigde Staten en vervolgens naar Canada gereisd, en daar is de verdachte in aanraking gekomen met cannabis.
De verdachte heeft verklaard bij het gebruik daarvan voor het bestrijden van zijn klachten veel baat te hebben gehad. Eenmaal in Nederland heeft de verdachte van zijn huisarts – op zijn verzoek –medicinale cannabis (van het bedrijf Bedrocan) voorgeschreven gekregen. De verdachte heeft verklaard dat deze door Bedrocan geproduceerde cannabis bij hem niet werkt en dat hij die vanwege zijn stralingsangst ook niet wil gebruiken. Ook heeft hij hennepproducten van coffeeshops geprobeerd, maar die hebben niet altijd de door hem gewenste soort (OG Kush), daarnaast is de kwaliteit niet bestendig en het is duur. In het verleden heeft de verdachte ter bestrijding van zijn klachten chiropractie, pijnstillers en ‘mindcontrol’ geprobeerd, dit heeft geen of niet afdoende verlichting van zijn (pijn)klachten gegeven.
Dr. [naam 2] , anesthesioloog-pijnspecialist, heeft onderschreven dat het chronisch pijnprobleem van de verdachte een medische indicatie is voor het gebruik van medicinale cannabis.
In de onderhavige procedure is op 17 april 2020 een deskundigenrapport uitgebracht door [naam 1] NFI-deskundige Forensische Geneeskunde bij het NFI. De deskundige heeft de beschikking gehad over de medische gegevens betreffende de verdachte afkomstig van diens huisarts en van een neuroloog en een anesthesioloog-pijnspecialist, de eerdergenoemde dr. [naam 2] , beiden verbonden aan de DC Klinieken Lairesse te Amsterdam waarnaar de verdachte in november 2019 door de huisarts was verwezen. De deskundige heeft gerapporteerd dat de benamingen die de neuroloog en de anesthesioloog hanteren voor de beschreven klachten, weergaven van subjectieve klachten betreffen zonder dat er bij lichamelijk onderzoek of andersoortig aanvullend onderzoek afwijkingen zijn geobjectiveerd. Op basis van de beschikbare gegevens kan geen medische aandoening als verklaring voor de (pijn)klachten van de verdachte worden vastgesteld. De deskundige heeft bij de bespreking van de mogelijke therapeutische opties voor chronische pijn in het algemeen en neuropathische pijn in het bijzonder, gewezen op de richtlijn van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG).
Toetsingskader
In een geval als het onderhavige waarin de wetgever in de Opiumwet een bijzondere regeling heeft getroffen in de vorm van de mogelijke verlening van een ontheffing in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis kan een beroep op overmacht slechts bij hoge uitzondering worden aanvaard.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in artikel 3 Opiumwet genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, als de verdachte daarbij heeft gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de verdachte, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.
Het hof is van oordeel dat van die uitzonderlijke omstandigheden in onderhavig geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
Uit het schrijven van de eerdergenoemde [naam 2] maakt het hof op dat hij onderschrijft dat de chronische pijnklachten die de verdachte ervaart een medische indicatie zijn voor het gebruik van medicinale cannabis. Nog daargelaten dat de klachten door de deskundige Oude Grotebevelsborg niet kunnen worden geobjectiveerd, is voornoemde indicatie voor het gebruik van medicinale cannabis naar het oordeel van het hof onvoldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van een noodtoestand die enkel kan worden opgeheven door het gebruik van (zelf gekweekte) cannabis.
In het eerder genoemde rapport heeft deskundige Oude Grotebevelsborg met betrekking tot alternatieven immers aangegeven dat de verdachte ter behandeling van zijn klachten drie behandelingen heeft geprobeerd, te weten pijnstilling, chiropractie en cannabisproducten. Overige reguliere behandelopties genoemd in richtlijn van het NHG, zoals pijneducatie, medicamenteuze behandeling met amitryptilline of gabapentine, fysiotherapie, psychologische begeleiding of elektrische zenuw- of ruggenmergstimulatie (TENS) zijn kennelijk niet toegepast. In het medische dossier wordt geen reden gevonden waarom van de richtlijn wordt afgeweken, aldus nog steeds de deskundige. Evenmin wordt een medische reden aangetroffen waarom de verdachte geen reguliere (pijn)medicatie zou kunnen gebruiken.
Op grond van deze vaststellingen uit het deskundigenrapport, de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is derhalve niet aannemelijk geworden dat de reguliere behandelmogelijkheden door de verdachte (uitputtend) zijn benut.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er redelijke alternatieve behandelmogelijkheden voorhanden zijn ter bestrijding van de door de verdachte ervaren (pijn)klachten in plaats van het gebruik van (de zelf gekweekte) cannabis.
Dat brengt mee dat de standpunten van de verdachte inhoudende dat alleen zelfgekweekte cannabis verlichting biedt voor de (pijn)klachten die hij ervaart dan wel de aangevoerde bezwaren tegen het gebruik van niet zelf gekweekte cannabis die verband houden met de biologische en natuurlijke levensstijl van de verdachte, geen nadere bespreking behoeven.
Het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand faalt, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte een juiste afweging heeft gemaakt tussen de verplichting af te zien van overtreding van de Opiumwet en het aanwezig hebben van cannabis voor eigen gebruik als (pijn)medicatie.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Indien een straf wordt opgelegd dient meer rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door in een als muziekstudio gehuurde ruimte, 39 hennepplanten, en, samen met zijn partner, in hun woning,
21 hennepplanten en 17 hennepstekken aanwezig te hebben. Hij heeft zich daarbij niet gehouden aan een door de wetgever bepaald verbod.
Gelet op de omstandigheid dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, de medische noodzaak van het zelf kweken van hennep niet aannemelijk is geworden, zijn er geen termen de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Ook anderszins ziet het hof daartoe geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de ouderdom van de feiten, een geheel voorwaardelijke taakstraf van dertig uren, passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en anderzijds heeft de daaraan verbonden proeftijd het doel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof stelt daarnaast vast dat in (de eerdere behandeling van het) hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen twee jaren per rechterlijke instantie, terwijl het hoger beroep is ingesteld op 15 oktober 2018, en het hof arrest heeft gewezen op 6 november 2020. De Hoge Raad heeft vervolgens uitspraak gedaan op 15 november 2022, terwijl het hof uitspraak doet op 17 augustus 2023. Dit betekent dat alleen in de eerdere appelfase de redelijke termijn in lichte mate is overschreden. Gelet op deze beperkte inbreuk en op de aard en de hoogte van de op te leggen straf zal het hof volstaan met de enkele vaststelling dat deze inbreuk is gemaakt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis van de politierechter en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvan
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. B.E. Dijkers en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 augustus 2023.