ECLI:NL:GHAMS:2023:1960

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
23-003007-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekken met beroep op overmacht wegens gezondheidsredenen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekken. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarna het gerechtshof het vonnis van de politierechter heeft vernietigd en opnieuw recht heeft gedaan. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het gerechtshof, dat de zaak opnieuw heeft behandeld op 3 augustus 2023.

De verdachte heeft aangevoerd dat zij cannabis gebruikt om gezondheidsredenen en heeft een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een noodtoestand die het gebruik van zelfgekweekte cannabis rechtvaardigde. De deskundige heeft in een rapport aangegeven dat de klachten van de verdachte subjectief zijn en dat er alternatieve behandelmogelijkheden zijn die niet zijn benut. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, namelijk het opzettelijk aanwezig hebben van 21 hennepplanten en 17 hennepstekken.

De straf is bepaald op een voorwaardelijke taakstraf van twintig uren, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar heeft besloten om hier geen gevolgen aan te verbinden gezien de aard van de op te leggen straf. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin drie rechters zitting hadden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003007-22
datum uitspraak: 17 augustus 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam, gewezen na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-029334-18 tegen
[verdachte](eerder gedagvaard als [verdachte] ),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
adres: [adres 1] .

Procesgang

De politierechter heeft de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door vijftien dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 6 november 2020 het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan en de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot dezelfde straf als door de politierechter is opgelegd.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 15 november 2022 het arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd, en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen, teneinde met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en, na terugwijzing naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 februari 2018 (in een pand aan de [adres 2] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 39 hennepplanten, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op of omstreeks 12 februari 2018 (in een pand aan de [adres 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21 hennepplanten en/of 17 hennepstekken, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte onder 1 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Anders dan door de verdediging bepleit en door de advocaat-generaal gevorderd acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 12 februari 2018 in een pand aan de [adres 3] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 21 hennepplanten en 17 hennepstekken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake is van overmacht in de zin van noodtoestand. De verdachte moet cannabis gebruiken om gezondheidsredenen.
Het oordeel van het hof.
Bij zijn oordeel gaat het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte ervaart al lange tijd diverse gezondheidsklachten. Na de nucleaire kernramp in Fukushima in 2011 zijn de verdachte en haar partner, de medeverdachte, naar de Verenigde Staten en vervolgens naar Canada gereisd en daar is de verdachte in aanraking gekomen met cannabis. De verdachte heeft verklaard daarvan bij het bestrijden van haar klachten veel baat te hebben gehad. Eenmaal in Nederland heeft de verdachte van haar huisarts medicinale cannabis voorgeschreven gekregen. De verdachte heeft verklaard dat zij bij gebruik van de door de huisarts voorgeschreven medicinale cannabis amper verlichting van haar klachten ervaart en dat deze bovendien hevige bijwerkingen veroorzaakt.
In de onderhavige procedure is op 17 april 2020 een deskundigenrapport uitgebracht door [naam] , NFI-deskundige Forensische Geneeskunde bij het NFI. De deskundige heeft de beschikking gehad over de medische gegevens betreffende de verdachte afkomstig van haar huisarts. Blijkens die medische gegevens is bij de verdachte sprake van symptomen bestaande uit misselijkheid, hoofdpijnen, spanningsklachten en stresssymptomen bij chemische stoffen en parfum. Daarnaast is vermeld dat zij in verband met PTSS is verwezen naar de basis geestelijke gezondheidszorg.
Toetsingskader
In een geval als het onderhavige waarin de wetgever in de Opiumwet een bijzondere regeling heeft getroffen in de vorm van de mogelijke verlening van een ontheffing in verband met een geneeskundige toepassing van cannabis kan een beroep op overmacht slechts bij hoge uitzondering worden aanvaard.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen zoals de in artikel 3 Opiumwet genoemde handelingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, als de verdachte daarbij heeft gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen - in het algemeen gesproken - dat de verdachte, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.
Het hof is van oordeel dat van die uitzonderlijke omstandigheden in onderhavig geval geen sprake is en overweegt daartoe als volgt.
In het eerder genoemde rapport heeft deskundige [naam] aangegeven dat de symptomen van de verdachte uitsluitend bestaan uit subjectieve klachten, zonder dat er bij lichamelijk onderzoek of andersoortig aanvullend onderzoek afwijkingen zijn geobjectiveerd. De deskundige heeft verder gerapporteerd dat voor de behandeling van de klachten die door de verdachte worden ervaren behalve het wegnemen van de onderliggende oorzaak, indien geïndiceerd medicamenteuze mogelijkheden zijn zoals pijnstillers, medicatie tegen misselijkheid, kalmerende middelen of psychologische behandeling. In het medische dossier wordt geen indicatie gevonden waarom van de reguliere behandelmethode zou moeten worden afgeweken en de behandeling van de klachten van de verdachte zou moeten plaatsvinden in de vorm van cannabisproducten.
Op grond van deze bevindingen en conclusies uit het deskundigenrapport, de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is derhalve niet aannemelijk geworden dat de reguliere behandelmogelijkheden door de verdachte (duurzaam) zijn benut. Voor de werkzaamheid van deze reguliere therapeutische behandelmogelijkheden bij deze klachten bestaat wetenschappelijk bewijs en de deskundige heeft geen reden gevonden waarom deze behandelmogelijkheden in dit geval geen realistische optie zouden zijn.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er redelijke, alternatieve, behandelmogelijkheden voorhanden zijn ter bestrijding van de door de verdachte ervaren klachten en dat er dus geen sprake is van een noodtoestand die enkel kan worden opgeheven door het gebruik van (zelf gekweekte) cannabis.
Dat brengt mee dat de standpunten van de verdachte inhoudende dat alleen (de door haar partner zelf gekweekte) cannabis verlichting biedt voor de klachten die zij ervaart dan wel de aangevoerde bezwaren tegen het gebruik van niet zelf gekweekte cannabis (die verband houden met de biologische en natuurlijke levensstijl van de verdachte), geen nadere bespreking behoeven.
Het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand faalt, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte een juiste afweging heeft gemaakt tussen de verplichting af te zien van overtreding van de Opiumwet en het aanwezig hebben van cannabis voor eigen gebruik als pijnmedicatie.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, en bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet door samen met haar partner, in hun woning, 21 hennepplanten en 17 hennepstekken aanwezig te hebben. Zij heeft zich daarbij niet gehouden aan een door de wetgever bepaald verbod.
Gelet op de omstandigheid dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, de medische noodzaak van het zelf kweken van hennep niet aannemelijk is geworden, zijn er geen termen de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf. Ook anderszins ziet het hof daartoe geen aanleiding.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op de ouderdom van het feit, een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van twintig uren, passend en geboden. Hiermee wordt enerzijds de ernst van het feit tot uitdrukking gebracht en anderzijds heeft de daaraan verbonden proeftijd het doel de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof stelt daarnaast vast dat in (de eerdere behandeling van het) hoger beroep de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, als uitgangspunt geldt dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond binnen twee jaren per rechterlijke instantie, terwijl het hoger beroep is ingesteld op 15 oktober 2018, en het hof arrest heeft gewezen op 6 november 2020.
De Hoge Raad heeft vervolgens uitspraak gedaan op 15 november 2022, terwijl het hof uitspraak doet op 17 augustus 2023. Dit betekent dat alleen in de eerdere appelfase de redelijke termijn in lichte mate is overschreden. Gelet op deze beperkte inbreuk en op de aard en de hoogte van de op te leggen straf zal het hof volstaan met de enkele vaststelling dat deze inbreuk is gemaakt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis van de politierechter en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvan
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. B.E. Dijkers en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. M. Boelens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 augustus 2023.