3.5De primaire vordering onder ii van SNCU is er op gebaseerd dat Nederland het gewone werkland van de werknemers is en daarmee de hele cao voor Uitzendkrachten van toepassing is. Zoals overwogen onder 3.4.4 verwerpt het hof dat betoog. Deze primaire vordering wordt daarom afgewezen.
De subsidiaire vordering onder ii en de vorderingen onder iii, iv (primair en subsidiair) en v
Het hof zal deze vorderingen bespreken aan de hand van de volgende onderwerpen:
- is sprake van een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW (leiding en toezicht en loonsom)?
- toepasselijke cao’s
- harde kernvoorwaarden
3.6.1De subsidiaire vordering onder ii en de vorderingen onder iii, iv en v van SNCU – en de grieven 2 en 3 – zijn er op gebaseerd dat de werknemers in een uitzendsituatie werken, en dat op de driehoeksverhouding (Lugera – werknemers – inleners) artikel 7:690 BW van toepassing is. Voor die toepasselijkheid is vereist dat de leiding en toezicht over de werknemers wordt uitgeoefend door de inlener. Het hof is van oordeel dat Lugera onvoldoende gemotiveerd de stelling van SNCU dat leiding en toezicht door de inlener wordt uitgeoefend, heeft betwist. Daarmee is sprake van een uitzendrelatie en kwalificeert de betreffende driehoeksverhouding als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW. Daartoe is het volgende redengevend.
3.6.2In artikel 7:690 BW is bepaald:
‘De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever (…) ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.’Het woord ‘uitzendovereenkomst’ duidt daarmee op een 690-relatie. Lugera voert aan - en SNCU betwist - dat in artikel 7:690 BW besloten ligt dat het moet gaan om een arbeidsovereenkomst naar Nederlands recht. Omdat, zoals hiervoor overwogen, op de arbeidsovereenkomsten van de werknemers in kwestie geen Nederlands recht van toepassing is, zou indien het betoog van Lugera juist is, uit dit standpunt volgen dat geen sprake is van een uitzendovereenkomst in de zin van artikel 7:690 BW. Het betoog van Lugera is echter niet juist. Het algemeen verbindend verklaarde artikel 46 cao voor Uitzendkrachten en Bijlage IV verklaren een aantal bepalingen van de Uitzend-cao van toepassing op werknemers die, kort gezegd, werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst naar buitenlands recht. Delen van de cao kunnen dus van toepassing zijn op dergelijke overeenkomsten, waaruit volgt dat voor de toepasselijkheid van artikel 7:690 BW niet vereist is dat sprake is van een contract naar Nederlands recht. Zoals SNCU terecht betoogt: dat zou ook de grondslag ontnemen aan de WagwEU.
3.6.3Lugera heeft zich gedurende vele jaren, en in ieder geval tot 2017, naar buiten toe gepresenteerd als een uitzendorganisatie. Dat blijkt uit het volgende.
( i) In het handelsregister van de Kamer van Koophandel had Lugera tot aan haar uitschrijving per 5 december 2017 als haar activiteiten genoemd: “Uitzendbureaus”, met daarna de toevoeging: “uitzendbureau”. Bij die activiteit werd dus niet genoemd dat Lugera onder haar eigen leiding en toezicht werknemers tewerkstelde, maar werd wel melding gemaakt van het zijn van uitzendbureau.
(ii) In haar eigen communicatie, zoals de hierboven genoemde voor uitzendkrachten bestemde brochures, presenteerde Lugera zich als uitzendbureau, en noemde zij haar werknemers uitzendkrachten.
(iii) Ook in de arbeidsovereenkomst met de werknemers (voor zover aan het hof ter beschikking gesteld) wordt (in de Nederlandse of Engelse vertaling daarvan) de werknemer aangeduid met uitzendkracht en Lugera als uitzendbureau.
(iv) Toen SNCU Lugera er vanaf 20 november 2014 over informeerde onderzoek te gaan doen naar een juiste toepassing door Lugera van de cao voor Uitzendkrachten, reageerde Lugera hierop herhaaldelijk door te stellen geheel of vrijwel geheel aan die verplichtingen te hebben voldaan, maar niet door te stellen dat zij, Lugera, geen uitzendbureau was en niet onder de werking van de cao viel. Ook schreef Lugera via haar toenmalige advocaat aan SNCU dat niet de gehele cao voor Uitzendkrachten op haar van toepassing was, maar slechts een gedeelte. Nadat SNCU Lugera op 8 februari 2016 er schriftelijk op had gewezen dat een indicatieve materiële benadeling van € 247.659,- was vastgesteld, antwoordde de advocaat van Lugera hierop dat de geconstateerde afwijkingen van de cao zouden worden hersteld, welk gesprek door SNCU schriftelijk werd bevestigd en naar aanleiding waarvan Lugera wederom niet het standpunt innam dat genoemde cao niet van toepassing was omdat Lugera niet onder de werkingssfeer daarvan viel. Op 23 april 2016 schreef genoemde advocaat van Lugera aan SNCU dat erkend werd dat sprake was van immateriële afwijkingen in die zin dat Lugera “er gewoonweg niet van op de hoogte is geweest dat enkele algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO voor Uitzendkrachten dienden te worden toegepast betreffende uitzendkrachten die vanuit Slowakije (…) tewerk werden gesteld in Nederland.” Vervolgens is er tussen SNCU en Lugera in 2017 veelvuldig gecorrespondeerd over de door SNCU vastgestelde tekortkomingen, waarbij Lugera bleef stellen te hebben voldaan aan de vereisten van de cao voor Uitzendkrachten, en nimmer het standpunt innam niet onder die cao te vallen omdat zij geen uitzendbureau was. Nog op 10 januari 2018 betoogde de advocaat van Lugera dat was voldaan aan alle vereisten van de cao voor Uitzendkrachten.
( v) [geïntimeerde 2] heeft als Group Managing Partner van Lugera een memo geschreven ten behoeve van de door Providius verrichte hercontrole op 8 september 2016, welk memo begon met:
‘Lugera heeft in 9 landen uitzendkrachten werken met, heden, een totaal van rond de 15.000 personen. In Nederland heeft Lugera een zeer kleine organisatie en heeft nog nooit meer dan 500 uitzendkrachten aan het werk gehad op enig moment(…)
Gezien de enorme complexiteit van de Nederlandse salarisadministratie en het feit dat Lugera een Oost Europees uitzendbureau is (…) voldoen de Nederlandse salarisstroken niet aan alle vereisten’.
(vi) De door Lugera ingeschakelde accountant/adviseur, KPMG audit, ging er blijkens haar op 30 oktober 2013 aan Lugera Slowakije gegevens schriftelijk advies vanuit dat Lugera een uitzendbureau is, en de door haar tewerkgestelde werknemers uitzendkrachten. KPMG schrijft dat Lugera de op twee na grootste onafhankelijke uitzendorganisatie is in Oost Europa en dat de betrokken werknemers in Nederland worden tewerkgesteld om te werken onder leiding en toezicht van het inlenend bedrijf. Vervolgens beschrijft KPMG aan welke eisen een Slowaaks of Roemeens of anderszins Oost-Europees uitzendbureau moet voldoen. Lugera heeft niet gesteld dat KPMG zich op onjuiste informatie heeft gebaseerd.
(vii) Lugera citeert uit een door haarzelf ingebrachte productie (productie 3 in het bevoegdheidsincident in de procedure in eerste aanleg) in het kader van het bevoegdheidsverweer. Deze productie betreft een ‘contract (…) inzake de aanstelling van werknemers voor het uitvoeren van werkzaamheden’, waarin Lugera als Aanbieder is gedefinieerd en de klant/inlener als Afnemer. In dit contract is in artikel III (Rechten en verplichtingen van de Afnemer) in lid 3 – in de Nederlandse vertaling – bepaald
“Gedurende de tijdelijke aanstelling, geeft de Afnemer namens de Aanbieder taken aan de werknemer en organiseert, controleert en voert het beheer over hun werkzaamheden, geeft instructies voor dit doel, zorgt voor gunstige werkomstandigheden, beroepsveiligheid en gezondheidsbescherming, gelijkwaardig aan die van zijn andere werknemers”.
Uit deze bepaling volgt klip en klaar dat de inlener namens Lugera leiding en toezicht uitoefent, precies zoals het in een uitzendrelatie pleegt te geschieden.
3.6.4Nu Lugera zich aldus jarenlang en stelselmatig heeft gepresenteerd en gedragen als uitzendbureau, kon zij ter onderbouwing van haar (daarmee vrijwel blote) ontkenning een uitzendbureau te zijn, niet volstaan met het verstrekken van slechts een ziekmelding door [naam 1] , Management Support Flexible Employment Solutions van Lugera & Makler Detachering BV van een zekere [naam 2] en de verklaringen van [naam 3] en [naam 4] . [naam 3] verklaart dat hij gedurende zijn dienstverband van 1 augustus 2011 tot 22 december 2014 met Lugera werkte ten behoeve van Daub Engineering en daarbij de communicatie verzorgde tussen Daub, Lugera en zijn collega’s, en waarbij hij zijn instructies ontving van Lugera. [naam 4] verklaart dat hij gedurende zijn dienstverband van 4 mei 2012 tot 29 juni 2014 met Lugeras werkte ten behoeve van Maatschap de Held en daarbij de communicatie verzorgde tussen die cliënt, Lugera en zijn collega’s, en waarbij hij zijn instructies ontving van Lugera. Concluderend is het hof daarom van oordeel dat Lugera, gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist een uitzendbureau te zijn.
Loonsom
3.6.5Voor zover Lugera bedoeld heeft in eerste aanleg te stellen dat zij geen uitzendbureau is omdat de omvang van de uitzendloonsom ten minste 50% van het totale premieplichtig loon op de jaarbasis van die uitzendonderneming bedraagt, is het hof van oordeel dat Lugera ook dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd.
3.6.6Aldus heeft Lugera de stelling van SNCU dat zij (Lugera) een uitzendbureau is, onvoldoende gemotiveerd betwist. De betreffende werknemers moeten aldus worden aangemerkt als uitzendkracht in de zin van artikel 7:690 BW.
3.6.7De conclusie is daarom dat genoemde driehoeksrelatie een uitzendovereenkomst is in de zin van artikel 7:690 BW. De grieven 2 en 3 van SNCU slagen.
Toepasselijkheid cao voor Uitzendkrachten en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche
3.7.1Lugera is geen lid van de werkgeversorganisatie die de cao voor Uitzendkrachten en/of de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche heeft gesloten. Lugera is daarmee geen gebonden werkgever. SNCU heeft ook niet gesteld dat genoemde cao’s als zodanig op een andere wijze op Lugera van toepassing zijn – bijvoorbeeld doordat Lugera deze in de met haar werknemers gesloten arbeidsovereenkomst van toepassing zou hebben verklaard – anders dan op grond van een algemeen verbindend verklaring. Dat brengt het hof tot de conclusie dat Lugera slechts gehouden kan zijn genoemde materiële bepalingen uit de cao’s na te leven gedurende de perioden dat deze algemeen verbindend waren verklaard.
3.7.2Partijen verwijzen herhaaldelijk naar artikelen uit de toepasselijke cao voor Uitzendkrachten. SNCU heeft (slechts) een exemplaar overgelegd van de algemeen verbindend verklaarde cao voor Uitzendkrachten 2018/2019 (Stcrt. 2018, 22078). Deze cao is op de vorderingen tot betaling van geldbedragen sub III van de memorie van grieven niet van toepassing, omdat het geschil het jaar 2014 betreft. Partijen maken wat betreft de toepasselijke cao melding van artikel 35 als het gaat om de vakantiedagen en artikel 46 als het gaat om de uitzendkrachten met een buitenlandse arbeidsovereenkomst. Partijen noemen die cao “de cao voor Uitzendkrachten 2012-2017”. Het hof is niet bekend met een algemeen verbindend verklaarde cao voor Uitzendkrachten 2012-2017. De door de sociale partners overeengekomen cao voor Uitzendkrachten 2012-2017 behandelt niet in artikel 35 de vakantiedagen maar in artikel 55, en genoemde cao behandelt niet in artikel 46 de uitzendkrachten met een buitenlandse arbeidsovereenkomst, maar in artikel 66. Evenwel komt de door SNCU in de dagvaarding eerste aanleg gebruikte nummering (en waarop Lugera heeft gereageerd) wel overeen met de nummering in de algemeen verbindend verklaarde cao voor Uitzendkrachten 2013-2015 (Stcrt. 2013, 24920). Het hof zal daarom van die cao uitgaan.
3.8.1Uit hetgeen hierboven onder 3.4.3, 3.4.4, 3.5 en 3.6.2 is overwogen volgt dat (op de werknemers) niet de hele cao voor Uitzendkrachten van toepassing is, maar slechts een gedeelte hiervan. SNCU baseert haar subsidiaire vorderingen op de toepasselijkheid van de zogenaamde harde kernvoorwaarden. Lugera ontkent niet dat harde kernvoorwaarden van toepassing zijn (indien sprake is van een artikel 7:690 BW-relatie). Partijen verschillen van mening wat die harde kernvoorwaarden inhouden, en of ze door Lugera zijn overtreden. Lugera heeft in eerste aanleg (conclusie van antwoord, randnummer 64 e.v.) betwist dat SNCU gerechtigd is schadevergoeding te vorderen. Dit verweer slaagt niet, omdat deze bevoegdheid van SNCU voortvloeit uit artikel 53 cao voor Uitzendkrachten in combinatie met artikel 5 van de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche alsmede Reglement II van laatstgenoemde cao, en in het bijzonder daarvan artikel 9 lid 2.
3.8.2De vordering van SNCU tot nabetaling door Lugera van € 247.659,- is als volgt onderbouwd. De niet-uitgekeerde bedragen zijn volgens SNCU, in overeenstemming met het eindrapport van Providius:
over 2013
- vakantiebijslag € 24.878,-
- vakantiedagen € 32.435,-
- feestdagen € 4.043,-
- vakantiebijslag over vakantiedagen € 2.581,-
- vakantiebijslag over feestdagen € 746,-
totaal 2013 € 64.683,-
- vakantiedagen € 36.865,-
- feestdagen € 45.815,-
- vakantiebijslag over vakantiedagen € 17.687,-
- vakantiebijslag over feestdagen € 4.475,-
- onderbeloning € 78.134,-
Totaal 2014 €182.976,-
3.8.3De vaststelling van de beloning is in de cao voor Uitzendkrachten geregeld in artikel 19, de vaststelling van de vakantiedagen is in de cao voor Uitzendkrachten geregeld in artikel 35, de regeling omtrent de feestdagen in artikel 38 en de over de looncomponenten verschuldigde vakantietoeslag in artikel 36. Al deze artikelen zijn in artikel 46 van de cao van toepassing verklaard, omdat artikel 46 eindigt met de bepaling: ‘
Bijlage IV is op deze arbeidsovereenkomst van toepassing’, terwijl in deze Bijlage IV de genoemde artikelen 19, 35, 36 en 38 op de werknemers met een buitenlandse arbeidsovereenkomst expliciet van toepassing zijn verklaard. Lugera heeft dat, naar het oordeel van het hof, onvoldoende gemotiveerd, betwist.
3.8.4Voor zover Lugera heeft bedoeld te stellen dat genoemde werknemers met een buitenlandse arbeidsovereenkomst geen recht hebben op de vakantieaanspraak van artikel 35 lid 1 cao (zestien uur bij elke volledige gewerkte maand), faalt dat betoog. Krachtens lid 1 van genoemd artikel heeft elke uitzendkracht recht daarop. Lid 5 bepaalt dat op verzoek van de uitzendkracht de bovenwettelijke vakantiedagen in geld kunnen worden gecompenseerd, maar dat laat onverlet het recht op die bovenwettelijke dagen.
3.8.5Voor zover Lugera heeft bedoeld te stellen dat het in artikel 35 lid 1 cao genoemde recht slechts geldt voor uitzendkrachten die werken op basis van een uitzendovereenkomst met een uitzendbeding, faalt dat betoog evenzo. Lid 6 van genoemd artikel bepaalt dat ter opbouw van de zestien uur per maand de uitzendkracht met een uitzendovereenkomst met een uitzendbeding, een aanvulling voor vakantiedagen ontvangt, uitgedrukt in een percentage van zijn feitelijk loon. Uit de door Lugera verstrekte gegevens blijkt niet dat dat is gebeurd.
3.8.6Lugera heeft de betreffende vorderingen ten slotte betwist door te stellen dat zij 5% meer betaalt dan is verschuldigd, om er zeker van te zijn dat aan alle verplichtingen is voldaan. Dit verweer faalt reeds, omdat Lugera in het kader van het voldoen aan de cao op het punt van de harde kernvoorwaarden, (ten minste) zou moeten stellen en onderbouwen dat ten aanzien van alle betreffende werknemers op individueel niveau is voldaan aan die harde kernvoorwaarden met de extra betaling van 5% bovenop het reguliere loon. Lugera heeft verzuimd om duidelijk te maken wat haar minimumverplichtingen zijn, en dat zij daarbovenop 5% betaalt. Ook dit verweer slaagt dus niet.
3.8.7Lugera heeft er nog op gewezen dat zij slechts gehouden is de cao’s na te leven en dat SNCU slechts bevoegd is te handhaven gedurende de periodes dat deze algemeen verbindend waren verklaard. De cao voor Uitzendkrachten was onder andere algemeen verbindend van 17 september 2013 tot en met 17 september 2015 (Stcrt. 2013, 24920), dat wil zeggen gedurende het hele jaar waarop de onderhavige vorderingen onder iii betrekking hebben. Het bedrag van € 69.290,- aan achterstallige betalingen is gebaseerd op de cao voor Uitzendkrachten, en die was dus heel 2014 algemeen verbindend verklaard. De cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche was algemeen verbindend van 2 juni 2011 tot en met 28 maart 2014 en van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014. De handhavingsbevoegdheid van SNCU is geregeld zowel in artikel 53 van de cao voor Uitzendkrachten (die zoals gemeld gedurende het hele jaar 2014 algemeen verbindend was verklaard) als nader uitgewerkt in de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. Nu de materiële verplichtingen tot naleving van de cao voor Uitzendkrachten het hele jaar bestaan, en deze verplichtingen gehandhaafd moeten kunnen worden is het hof van oordeel – in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3458 – dat SNCU bevoegd is een vordering in te stellen die betrekking heeft op de tekortkomingen over het hele jaar 2014. Het verweer dienaangaande van Lugera slaagt niet. Conclusie ten aanzien van de vordering tot nabetaling van € 247.659,-
3.8.8Deze vordering zal worden toegewezen. Lugera wordt veroordeeld deze betaling binnen twee maanden na het wijzen van dit arrest te doen. Tevens zal Lugera worden veroordeeld tot het aan SNCU overleggen van betaalbewijzen en specificaties. De termijn waarbinnen dit dient te geschieden, zal worden bepaald op drie maanden na betekening van dit arrest. Het hof ziet vooralsnog geen aanleiding aan deze veroordelingen een dwangsom te verbinden.
Overige vorderingen SNCU jegens Lugera